6+ - Zoals de Bijbel ons leert, heeft God zich met de
schepping van de mens nogal wat op de hals gehaald. Eerst was er dat ongehoorzame
koppel in het paradijs – ‘Pluk gerust zo’n lekkernij / en geef een stukje aan
je man. /Waarom God gehoorzaam wezen? / Joh, hij merkt er toch niks van.’ Zij,
verdreven uit het aards paradijs, krijgen vervolgens een zoon die zijn broer
doodslaat omdat het hem ‘in het verkeerde keelgat schiet’ dat God zijn offer
niet ziet. Negen generaties verder is God zodanig teleurgesteld in het leven op
aarde – ‘overal zie ik corruptie, / onrecht, oorlog en geweld’ -- dat hij een
drastisch besluit neemt: ‘al wat adem haalt moet dood.’ Gelukkig is er ook nog
Noach, die ‘van dik hout […] planken [zaagt]’ om zijn ark te bouwen, een
paartje van ‘al wat ademt’ inlaadt en hen zo van de zondvloed redt.
27 verhalen uit het
Oude Testament hervertelt Maria van Donkelaar in spetterende verhalen op rijm
van al gauw 25 strofen en meer. Een bravourestuk, opnieuw, want in Zo kreeg Midas ezelsoren herdichtte ze enkele jaren geleden een
aantal van Ovidius’ Metamorfosen. De
aanpak is vergelijkbaar: in verzen van telkens vier regels met een vast
rijmschema wordt in snel tempo een verhaal verteld. Kenmerkend is de vrolijke
discrepantie tussen de verheven verhaalstof van de heilsgeschiedenis en Van
Donkelaars hedendaagse, puntige taal en haar schalkse kijk op de zaken. Zo verdicht
ze bijvoorbeeld Gods reactie op de bouw van de toren van Babel:
‘God ziet de enorme
toren
en denkt: zó, dat is niet mis.
Deze mensen
denken zeker
dat the sky the limit is.
Als ik dit soort megabouwsels
zomaar slik als zoete koek,
en niet snel een bouwstop
afdwing,
is beslist het einde zoek.’
En over de tocht van Mozes’ volk
door de woestijn:
‘Veertig jaren duurt de tocht al
en dag in, dag uit die
sleur.
Altijd zand tussen je tenen:
niet zo goed voor
je humeur.’
Door
de strakke vorm en het zich telkens herhalend rijmschema ga je bij het lezen al
gauw scanderen. Hier en daar gaat die dreun misschien wat vervelen, maar Van
Donkelaars taal is zo speels en gevat, haar rijmen zo licht en vloeiend dat het
mij althans niet bijzonder stoorde. Dat ze met deze aanpak kennelijk
voortborduurt op Zo kreeg Midas Ezelsoren, deert niet, het getuigt integendeel
van Van Doorselaars inventiviteit en kunde dat ze er kan blijven mee scoren.
Jawel, ik lust best nog meer van hetzelfde.
Net zoals in Zo kreeg Midas
ezelsoren illustreerde Sylvia Weve de verhalen in haar kenmerkende stijl
van lijntekening en kleurvlakken. En ze deed dat als vanouds met bravoure, met
veel vrolijke accenten en uitgelaten humor. De walvis die Jonas opslokt, werkt
met behulp van mechaniekjes, de priesters met de ramshoorns voor de muren van
Jericho doen hun ommegang op eenwielers, Kaïn is een harige spierbundel in
sportbroekje met shaped fit. Van Jacob en Esau maakt ze werkelijk een hilarisch
stel, de ene een ruige jager met Davy-Crockettmuts en camouflage pak, de andere
een wuft kereltje met permanent krullen en roze bloemenshort. Dat klinkt misschien
als een cliché, maar haar verfrissende stijl en de zotte details maken er een
geweldige prent van.
Weve
leeft zich graag uit in het portretteren van uitgesproken karakters en
hiervoor gaat ze regelmatig lenen bij historische profielen. Van koning Salomon (cf.
zijn salomonsoordeel) maakt ze een Louis XIV-figuur, niet zomaar natuurlijk,
want de absolute Franse machthebber stond ook bekend voor zijn gewaagde
strategieën. Goliath beeldt ze uit als een onoverwinnelijk geachte samoerai en
in het verhaal ‘Esther’ tracht een klein Hitlertje stiekem de plaat te poetsen
als bekend wordt dat hij (Haman) een volk (de Judeeërs) wil uitroeien.
Naast al die snaakse
vermakelijkheden valt ook hier weer op wat een geweldige vakvrouw Sylvia Weve
is. Haar prenten zijn prachtig gecomponeerd, de combinatie van oude en
hedendaagse elementen gaat als vanzelf. Kiezen is moeilijk, maar tot mijn
toppers behoort alleszins de prent waarin Abraham zijn zoon gaat offeren:
donker van toon met een sluier van waanzin. En zonder twijfel ook die van ‘De
vrouw van Lot’, waarin het echtpaar op de vlucht is voor de ondergang. Lot staat
nadrukkelijk op de voorgrond en beent met vastberaden stappen weg. Zijn vrouw,
versteend in een zoutpilaar omdat ze omkeek, blikt hem lijdzaam na, een
traantje wegpinkend. In de verte gaan Sodom en Gomorra in vuur en chaos ten
onder. He is een indrukwekkende opbouw van tegenstellingen. En zoals Lot
afgebeeld wordt met zijn wandelstaf, doet hij mij ergens ook aan het klassieke
beeld van de wandelende jood denken.
Er valt veel te vinden in dit knappe prentenboek met
verhalen die niet alleen tot het christendom behoren, maar ook deel uitmaken
van het joodse geloof en van de islam. Deze ‘onverwoestbare, inspirerende
verhalen […] zijn van niemand en daarom zijn ze van en voor iedereen’, schrijft
Maria van Donkelaar in haar korte woord vooraf. Dit prentenboek is ook voor
iedereen, voor jong en volwassen, en om lang van te genieten.
Maria van Donkelaar,
Sylvia Weve: Toen Jonas in de walvis zat, Gottmer, Haarlem 2021, 68 p. : ill.
ISBN 9789025774905.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan