9+ - Linda Dielemans vorige verhalen (Zomerwoud, Schaduw van de leeuw, Het lied van de vreemdeling, Brons, Onder de golven) speelden in de prehistorie, in haar nawoord legt ze uit wat een uitdaging deze sprong in de tijd voor haar was. Ze licht
ook in grote lijnen toe wat waar en wat verzonnen is in haar verhaal. Waar is
in elk geval de concrete aanleiding voor het verhaal: haar fascinatie voor de
vondst in 1831 van een stel schaakstukken op het eiland Lewis en Harris voor de
westkust van Schotland. De schaakstukken dateerden uit de twaalfde eeuw en
waren gemaakt uit ivoor van walrussen, afkomstig uit Groenland.
In het spoor van de
historische jeugdromans van Thea Beckmann kiest Dielemans een jonge vrouw als
hoofdpersonage: Margrét, bijgenaamd Auga omdat ze slechtziend geboren is. Auga
is verzonnen, maar wel geïnspireerd op een historisch personage: Margrét inn
haga, de beste ivoorsnijder van IJsland. Dielemans verplaatst Margrét naar
Groenland, als dochter van de heer van West, Bjólan. Als verstekelinge gaat ze
mee aan boord van een schip dat haar vader en enkele getrouwen naar Noorwegen
brengt om te onderhandelen met de aartsbisschop, Bjólan heeft immers dringend
bomen en ijzer nodig uit Noorwegen. Om de Noorse bisschop gunstig te stemmen,
neemt hij kostbare geschenken mee: een ijsberenpels en vooral sierlijk snijwerk
dat zijn dochter maakte. Auga wordt al snel ontdekt en na de woede-uitval van
haar vader trotseert ze stormen, maar vooral allerlei intriges aan het hof van koning
Sverri Sigurdarson en van Olaf, de broer van een andere koning die hij van de
troon wil stoten.
Deze samenvatting doet allerminst recht aan het web van verhalen dat
Dielemans spint en dat de lezer van begin tot eind in de ban houdt. Door dat
web weeft ze bovendien nog een extra draad met korte passages die als het ware
zetten beschrijven in een schaakspel, waarin een koning en een koningin
bedreigd worden. De passages dagen de lezer uit om verbanden te leggen met het
hoofdverhaal.
Een
van de grootste uitdagingen voor een auteur van historische romans (voor de
jeugd) is om de jonge lezers van nu onder te dompelen in een andere tijd en
ruimte op zo’n manier dat ze zich die kunnen voorstellen. Linda Dielemans neemt
die uitdaging met brio aan, vanaf de inleiding die de lezers terug voert naar
de baai van Uig in 1831. Een object als de voetploeg en het gebruik dat ouders
hun kinderen naar zichzelf noemen gooien de lezers meteen terug in de tijd. Nog
verder in tijd en ruimte gaan de volgende hoofdstukken, die spelen op het eind
van de twaalfde eeuw in Groenland en in Noorwegen. Dorpen, kastelen,
kathedralen en het schip waar ze mee naar Noorwegen varen, maar ook het voedsel
aan boord, de kledij en dingen die nieuw zijn voor Auga zoals baden en kaarsen,
allemaal doemen ze voor je op in de woorden van de auteur, die zowel precies
als beeldend zijn. Lees maar hoe ze de lichtinval in de studiekamer van
bisschop Jon beschrijft door de ogen van de slechtziende Auga:
‘Auga knipperde even
met haar ogen. Het licht kwam hier niet van lampjes of het haardvuur in de
hoek. Het kwam van buiten! Er was hier een raam! Auga tuurde naar het gat in de
muur, waardoorheen een felwitte streep licht naar binnen scheen, precies op de
tafel waaraan de bisschop zat, voorovergebogen en met zijn neus bijna op het
tafelblad.’
De
illustratie bij deze passage laat zien hoe Sanne te Loo het spel van licht en
schaduw beheerst én hoe zij in haar illustraties details toevoegt waardoor de
lezers zich een nog scherper beeld kunnen vormen van de interieurs en kledij
uit die tijd.
Soms
gebruikt Dielemans ook sterke beelden om Auga’s indrukken weer te geven,
bijvoorbeeld over de kathedralen die ‘de hemel in rijzen alsof ze God zelf de
hand willen geven’. De auteur gebruikt overigens wel vaker beeldspraak die
aansluit bij de ruimte en tijdsgeest: ‘Vaders stem was als een
sneeuwverschuiving die bulderend naar beneden raasde’; ‘en elke dag zat hij
weer iets krommer, als een struik aan de kust die groeide onder een genadeloze
westenwind.’ Of ‘het gevoel iets verkeerd te hebben gedaan bleef als oud
zeehondenbloed aan haar gedachten kleven.’
Het laatste citaat laat nog een
sterke kant van Dielemans roman zien: ze brengt haar personages tot leven door
ze gevoelens en gedachten te geven die zowel herkenbaar zijn voor jongeren van
nu als bevreemdend omdat ze in een andere tijdsgeest en mentaliteit kaderen.
Vooral Auga’s onzekerheid en angst maar ook groeiend zelfbewustzijn en trots
worden geloofwaardig verwoord, net als de manier waarop ze tegen haar beperking
aan kijkt. De woorden van haar vader dat haar ogen ‘een geschenk waren en geen
beperking’, heeft ze altijd gekoesterd, maar tegelijk beseft ze dat het niet de
hele waarheid is:
‘Haar ogen beperkten haar wél.
Mensen ontmoeten was moeilijk, en gevaarlijk. En dat zou het altijd blijven.’
Ze kan immers
niet van hun gezicht aflezen wat ze in de zin hebben. In een gesprek geeft haar
leermeester Olrún haar in dat verband een wezenlijke les: ‘Je moet stoppen met
jezelf te verontschuldigen, en in plaats daarvan trots zijn op wie je bent en
wat je zegt, doet of wilt.’
Koningsspel is
een boeiende historische roman die je door de meeslepende en beeldende stijl de
kans biedt je onder te dompelen in een verhaal uit de middeleeuwen waarin een
schaakspel de inzet werd van een machtsspel. Dat ze dat doet door de ogen van
een slechtziend maar doortastend meisje is een extra verdienste.
Linda Dielemans,
Sanne te Loo: Koningsspel, Leopold, Amsterdam, 326 p. : ill. ISBN 9789025885335.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan