9+ - Jolien Janzing maakte naam met historische romans voor
volwassenen. Onder andere Audrey & Anne (De
Geus 2017), dat de in hetzelfde jaar geboren levens van Audrey Hepburn en Anne
Frank verbindt en De Meester (De Arbeiderspers 2013) een roman over Emily
en (vooral) Charlotte Brontë, studerend en verliefd in Brussel. Haar eerste
jeugdboek is ook een historische roman, die zich afspeelt in de oertijd. Deze
periode is niet heel vaak onderwerp van jeugdromans, maar ze zijn er wel.
Recent onder andere Vuurmeisje (Davidsfonds/Infodok 2018) van Dick
Bracke, en verschillende jeugdromans van iemand die je een specialiste van het
genre zou kunnen noemen: Linda Dielemans (waaronder Zomerwoud, Schaduw van
de leeuw, Het lied van
de vreemdeling, Brons, Onder
de golven). De mensen leefden in clans en trokken van plek naar plek al naar
gelang de situatie: wel of geen water in de buurt, wel of geen dieren om op te
jagen en wel of geen vruchten om te plukken.
Janzing verdeelt de mensen die
deze clans vormen in Howies (voorouders, afkomstig uit Afrika, in het boek spelen
ze geen actieve rol meer), Neanders en Mengels. De Mengels wonen in grotten en zijn
een mengsmering van Howies en Neanders, vandaar. Het 11-jarige hoofdpersonage
Atta is een Mengel. Het is een bekend type hoofdpersoon: dapper, nieuwsgierig,
eigengereid, het is eenvoudig je met haar te identificeren. Ze hoort bij de Keverstam.
Op een dag
heeft Atta er geen zin meer in met de vrouwen en kinderen uit plukken te gaan,
ze wil actie en rent stiekem met haar tamme wolf Stol achter de mannen en
jongens aan die gaan jagen. Haar grote broer Wildo lacht haar uit, maar ze mag
mee van de vriendelijke leider, Haran, bijgenaamd de Woesteling. Als ze in
gevecht zijn met twee mammoets, raakt ze de groep en ook Stol kwijt. Ze
verdwaalt en wordt op een bepaald moment gevonden door een Neander, Noz. Die
slingert haar over zijn rug (mooie tekening van Faas: kwaad maar berustend
kijkt Atta de lezer aan) en brengt haar naar zijn stam, de Paardenclan. In zijn
woorden ‘Mie Neandries van de Paardiesclannie’, ze spreken er een soort
Afrikaans. Iedereen is even lief en aardig; op het slijmerige af is de leidster
van de groep, Dottie. Deze leidster blijkt al gauw een uiterst egoïstisch type,
vooral te zien bij het gezamenlijke eten. Ook Atta past in haar vuige plan van
aanpak…
De
spanningsboog is duidelijk: gaat het Atta lukken terug te komen bij haar eigen
stam? Jawel, we zitten in het aloude (sprookjes)schema home-away-home. Maar de
schrijfster weet meer dan voldoende lijntjes uit te zetten om de tocht en die
terugkeer ook interessant te maken. Zo brengt ze niet al te expliciet een
verdwenen zus het verhaal in. Ze geeft, opnieuw onnadrukkelijk, via een
dansliedje, een signaal af dat die zus best nog te vinden zou kunnen zijn. Mooi,
en mindful, is de manier waarop Atta even inhoudt voor ze terug rent naar haar
thuis.
Ook
zorgt ze voor geinige elementen op het punt van verliefdheden. Noz zou wel
graag willen dat Atta bij zijn stam bleef. Maar hoewel ze zijn wandtekening van
een paard erg mooi vindt, kijkt zij liever naar een jongen uit haar eigen clan
(en hij naar haar). Geen flauw happy end hier, de auteur laat het allemaal
lekker vaag.
De
terugreis biedt verder leuke, nieuwe elementen, doordat die via een andere
route gaat. Beide tochten zijn te volgen op de kaart voor- en achterin op de
schutbladen. En passant pikt de lezer nog wat weetjes op, zoals de iconische
grottekeningen met dieren en mensenhanden, het is ten slotte een historische
roman. De auteur besteedt ook enige aardige aandacht aan uiterlijke kenmerken
als sieraden en kleding. En laat, in de figuur van Haran, zien dat ook in de
prehistorie al mannen rondliepen die zich op gendergebied niet laten
vastpinnen: een dappere man met een woest uiterlijk, met een zacht soort
aandacht, die zich insmeert met zoete kruiden. De verteller is in het begin nog
een beetje zoekende qua stijl, met een hoop uitroeptekens en een paar
ouderwetsigheden (‘Er zijn van die momenten in een mensenleven…’), maar raakt
daarna prettig op stoom.
Dat Linde Faas gekozen werd voor de illustraties, lijkt
bijna vanzelfsprekend. De nog nagenoeg ongerepte natuur die in dit verhaal
beschreven wordt, kan ze bijna vanuit haar huis in het hoge noorden van
Noorwegen zien. Hetzelfde geldt voor de schitterende kleuren die het
noorderlicht biedt. Ze gebruikt ze volop, vooral opvallend zijn deze keer de
kleuren roze en paars in de lucht. Maar er zijn ook een paar mooie pagina’s
opgetrokken uit blauwen en strooisels wit, onder andere eentje met Stol op het
strand. Je herkent Faas overigens ook meteen aan de manier waarop ze personages
weergeeft.
Wellicht
was het niet nodig om drie keer (waarvan twee op een dubbelpagina) een groep
nietige mensen op doortocht in het overweldigende landschap weer te geven. Aan
de andere kant: ze zijn alle drie weer net even anders en ze onderstrepen wel
aardig de onrust van de clan van Dottie, steeds op zoek naar een geschikte
woonplek. Die tocht hoefde dus niet meer op het voorplat, dat verder de hierboven
beschreven elementen fraai samenpakt. Het wordt gevarieerd en paginagroot
herhaald als Atta op de terugreis de grot met wandtekeningen binnenloopt met
een fakkel in haar hand.
Jolien Janzing, Linde
Faas: Atta, Lemniscaat, Rotterdam 2023, 141 p. : ill. ISBN 9789047714897
deze pagina printen of opslaan