In Amen lopen verschillende verhalen door
elkaar. Archeoloog Samuel Hagenau is verlaten door zijn geliefde Joyce. Hij
denkt na over hoe de relatie was en waar het misgegaan is. Ondertussen vindt
hij in de nabijheid van het kamp Westerbork - waar hij als archeoloog
opgravingswerkzaamheden uitvoert - een uitgebrande auto met een lijk eronder.
Het lichaam ligt in de houding van de liggende Boeddha, een houding die in
sommige boeddhistische culturen wordt aangenomen als voorbereiding op de dood.
Als derde verhaallijn denkt Samuel terug aan zijn jeugd en de verdwijning van
zijn buurmeisje Shannon.
Deze drie verhaallijnen worden wel lichtjes met elkaar
verknoopt, maar er volgt geen ontknoping. Wie dit boek puur voor het verhaal
leest, blijft dan ook met veel vragen achter. Maar Amen is niet het soort boek dat je leest voor het verhaal, maar
voor al die andere zaken die het te bieden heeft.
Dat is in de eerste plaats een intertekstueel spel over
liefde en leegte. Samuels liefde voor Joyce wordt bezongen aan de hand van
citaten uit en allusies op het Hooglied. Dit geeft in eerste instantie het idee
dat deze liefde puur lichamelijk is en gericht op ‘heur borsten als lammeren’,
‘haar borsten als tweeling-jongen van gazellen en ‘een mond van honing’. Wetend
van de exegetische betekenis van het Hooglied (namelijk de geestelijk liefde
tussen mens en God) zouden de verwijzingen en allusies echter ook juist kunnen
suggereren dat de liefde tussen Samuel en Joyce veel verder gaat dan het
lichamelijke.
De verwijzingen naar liefde
worden al snel vervangen door verwijzingen naar de leegte, bijvoorbeeld aan de
hand van de Heart Sutra (Vorm is leegte) en het Bijbelboek Prediker. Deze
leegte sluit aan bij het belangrijkste thema uit het boek, namelijk het einde.
Het boek zit vol met eindes: het einde van de relatie van Samuel en Joyce, het
einde (van de aanwezigheid) van Shannon en het einde van het leven van de persoon
onder de auto. Dat het verhaal zich afspeelt in rondom Westerbork zal geen
toeval zijn.
De
titel van het boek is in deze zin veelzeggend. Amen verwijst naar de Drentse
plaats Amen, maar betekent natuurlijk ook gewoon ‘einde’. Wie nu overigens
denkt alleen religieuze en Bijbelse intertekstualiteit in dit boek te vinden,
heeft het mis. Ook andere literatuur en verwijzingen naar populaire cultuur
komen voor: van Samuel Beckett tot Star Wars.
Amen zit ook
vol met symboliek. Het duidelijkste voorbeeld is het beroep van Samuel:
archeoloog. Hij graaft naar het verleden, naar het afwezige: niet alleen in de
grond, maar ook in zijn hoofd. Hij blijft malen over het vertrek van Joyce en
de verdwijning van Shannon. Maar de archeoloog wil ook een reconstructie maken
van het gebeurde, maar dat is nu juist wat in dit boek én met dit boek niet
lukt.
Hagenau denkt daar zelf het
volgende over: ‘Je zoekt verklaringen, je plakt scherven aan elkaar tot je iets
hebt dat je bewijs noemt, maar dat vooral een reconstructie is, een verhaal,
een verklaring, een keten van oorzaak en gevolg die je nodig hebt om te
begrijpen. Maar wat als er geen causaliteit is? Als het verhaal onredelijk is,
onlogisch, als ‘de dingen’ zomaar gebeuren? Of, als er ooit wel een verhaal
was, maar dat dat nu uit niets bestaat dan flarden, een zin hier, een beeld
daar?’
Al met
al zou ik Amen willen typeren als typisch
Möring. Net als zijn boek Eden creëert hij voor de lezer een
zoektocht naar manieren om de verhalen in het boek met elkaar te verknopen,
maar ook een speurtocht door de wereld van andere teksten en mogelijke
verknopingen op intertekstueel vlak. Maar ondanks alle knooppunten die er in en
buiten het boek te vinden zijn, blijft de definitieve ontknoping in nevelen
gehuld. Amen zal daardoor niet
iedereen kunnen bekoren, maar voor wie van deze vorm van fictie houdt, is het
zeker een aanrader.
Marcel Möring: Amen, De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 205 p., ISBN 9789403147901.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan