Als Mia, de ik-figuur van deze roman, vroeger haar vader omhelsde,
konden haar handen elkaar niet raken achterop, maar ze hoorde wel het geborrel
in zijn buik. Wat er in zijn geest borrelde, bleef vooral verborgen, realiseert
ze zich nu hij vrij plotseling doodgegaan is. Nog net voor zijn dood is vaders
blote bierbuik op de foto gezet naast de bolle buik van Mia’s zwangere partner
Sally.
De
roman begint qua onderwerp dus niet direct vernieuwend. Een dode vader en een
partner die binnen korte tijd gaat bevallen. Deze uitgespeelde tegenstelling: dood enerzijds en een geboorte/nieuw leven anderzijds mochten we vaker begroeten in de literatuur, met als beroemdste voorbeeld
waarschijnlijk Jan Wolkers Brandende liefde. Het levert ook de obligate
gedachten tegen het nog niet geboren kind over ‘hoe ga ik het doen’ tegenover
hoe de vader het deed met de ik. Een broze bedoening in elk geval, dat opvoeden,
zegt het fraaie omslagbeeld van Laura Mentink.
Daarna moet er een huis
leeggehaald worden, samen met zus Iris, ook niet iets onbekends, net als de
verschillen tussen de zussen en de onvermijdelijke irritaties. Maar goed, het
gaat er natuurlijk ook om wat de auteur wél in de aanbieding heeft.
Qua partner is dat van wisselende kwaliteit. Verwijten van Sally
dat Mia nu te veel met haar vader bezig is en dus niet de juiste aandacht heeft
voor het komende kind: mee naar de verloskundige en dergelijke, de inrichting
van de kinderkamer in orde maken, sowieso er voor haar met haar dikke buik
zijn. Dat soort bekend geneuzel. Wel zijn er enkele heel sterke dialogen tussen
de twee, zelfs als het gaat om de kleur van de wieg. Het interessantst is hun
gesprek over waarom Mia’s en Iris’ herinneringen aan vader steeds vervelende
dingen betreffen. Dit motief wordt gaandeweg leidend in de roman: hoe werkt
dat, met herinneringen?
Mia, tekstschrijfster van beroep, schrijft voor zichzelf,
maar uiteindelijk hopelijk wel voor publicatie, een essay over films waarin
mensen in hun eigen hoofd zitten. Gaandeweg breidt zich dat uit tot
herinneringen, vooral ‘wat confrontatie met ruimtes en spullen uit je jeugd kan
doen met je herinneringen, specifiek met traumatische herinneringen’. Dit via
een boek van Douwe Draaisma. Dat komt dan mooi uit, want ze zit middenin de
actualiteit van het leeg ruimen van vaders huis en diens dood roept uiteraard
herinneringen op. Mia constateert dat ze de spullen eigenlijk nodig heeft om
hem alsnog te leren kennen. Uiteindelijk kan ze bijna alles wegkeilen, ook
omdat zus Iris behoorlijk aandringt.
Het is niet helemaal duidelijk waarom het in dit opzicht
nodig is drie pagina’s te besteden aan de navertelling van een paar scènes uit
de film Eternal Sunshine of the Spotless Mind. Zo te zien alleen maar om een
verbinding te leggen met een zin uit een documentaire van Rudy Kousbroek:
nostalgie is heimwee naar iets wat er niet meer is. Een zin die misschien van
toepassing is op de aanwezigheid van vader in het onttakelde huis. Dit, zoals
ik dat dan maar noem: theoretische aspect, had wel wat soepeler gebracht kunnen
worden. Verder zijn de stukken die gaan over vaders relaties met vrouwen na de
scheiding met hun moeder niet erg strak geschreven. Soms nodig voor een
traumatisch feitje (foute stiefbroer), soms veel te anekdotisch, soms dat je
denkt: het zal wel.
De herinneringen aan vader zijn dus allemaal van dezelfde negatieve soort.
Vader die twee afspraken maakt, die niet verschijnt op een diploma-uitreiking,
vader die geen antwoord of uitleg geeft, vader die veel te veel drinkt, zo
zelfs dat hij het leven van zijn kinderen in gevaar brengt, vader die zijn
dochter dronken voert.
Het laatste gesprek dat de zussen (hierover) voeren in het
leeggehaalde huis is geweldig geschreven. Het is een aantal bladzijden lange
toneelscène die je meteen voor je ziet, met kleine irritaties, het aftasten van
de misschien tóch aanwezige liefde voor de vader, inconsequent gedrag dat het
wint van de rede en een fraaie overgang naar ontspanning. Mia lijkt in het slot
wel vergevingsgezind. Ze weet ook met enige moeite een herinnering boven te
halen die in elk geval voor de helft niet vervelend is: het gezamenlijk
meezingen met een stevig poplied. Iris houdt de boel nog af: ‘Ik ben het kind,
ik hoef niet tolerant te zijn’.
De verschillen tussen
de zussen zijn dan al wel duidelijk geworden. Iris de ordentelijke, knopen
doorhakkende, die het emotionele nog even voor zich uitschuift. Mia die neigt
naar de chaos, ze heeft die van haar vader geërfd. Een tijdje heeft ze ook veel
te veel gedronken en in de laatste nacht in vaders huis geeft ze zich ook over
aan het bier. Misschien een extra reden het doorgeven van het fysieke DNA aan
Sally over te laten.
Mooi is de vanzelfsprekende manier waarop Van Marissing de status van het
vrouwenstel neerzet, ze is niet de eerste vrouwelijke auteur die dat op deze
manier doet in de Nederlandse literatuur van de laatste paar jaar (zie onder
andere Hanna Bervoets en Maartje Wortel). Vader heeft daar geen enkele moeite
mee, wel moet Mia hem een beetje opvoeden als het om de literatuur gaat: ze
geeft hem elk jaar een boek van een vrouwelijk auteur voor zijn verjaardag. Sally
wijst de docente van de zwangerschapsyoga er fijntjes op dat ze beter ‘mensen’
en ‘partners’ kan gebruiken dan ‘mannen’ en ‘papa’s’.
Ook het slot van deze wat wisselvallige roman is in orde. Mia
zwaait de containerophalers uit, en weer daarna leren we, via die van vader,
nog iets over de buik van het paard. En daardoor weer iets van vader. Een slot dat
terugkeert naar het begin. Met, jawel, dan toch eindelijk een, mooi terloops
geplaatste, herinnering zonder smetje.
Renée van Marissing: Onze
kinderen, Querido, Amsterdam 2021, 166 p. ISBN 9789021414461. Distributie
L&M Books
© 2024 | MappaLibri