De eeuwige queeste naar dat badkamergevoel
Wie bescherming,
warmte en liefde zoekt in deze barre tijden kan met al zijn of haar vragen
terecht bij het hoofdpersonage van Aria van professor Bentoné, het
romandebuut van schrijver en muzikant Dirk Elst (1975). De
naamloze verteller van deze origineel opgezette eersteling weet immers als geen
ander wat dé oplossing is voor het grote deficit van de hedendaagse
samenleving: een over- en weldadige dosis van ‘het badkamergevoel’. Elst
schetst in een levendige, mildironische stijl de ondraaglijke lichtheid van het
Vlaamse dorpsleven en de uitzichtloze situatie van wat tegenwoordig bekend
staat als het precariaat, een kapstokterm die
staat voor een nieuwe bevolkingsgroep van maatschappelijk kwetsbaren, zonder
economische vooruitzichten en zonder politieke stem.
De ik-verteller van Aria van
professor Bentoné maakt onmiskenbaar deel uit van dat nieuwbakken precariaat.
Hij is dakloos en ‘woont’ op een sofa, in een voormalige Oostendse
drukkerij
in het vroegere kantoorgebouw van een krant. Het gebouw huisvest een socioculturele werk- en
ontmoetingsorganisatie, waar onder meer een volkskeuken en nachtopvang wordt
georganiseerd. Hij wast zich, met de zwembroek aan, in de douches van het
stedelijke zwembad van Oostende en vertelt openhartig over zijn verlangen en
zoektocht naar ‘het badkamergevoel’: ‘Aan het leven ontbreekt er altijd wel
iets waarvan je denkt dat het je gelukkiger zal maken. In mijn geval is dat
onder andere een badkamer.’
In het materiaalhok van de verdieping waar zijn sofa staat,
wil hij dan ook een badkamer inrichten. Met zijn laatste geld koopt hij een
kleine plastic verhuisdoos in de Lidl: ‘Licht en wendbaar. En het neemt weinig
plaats in. Zo een bak is ook in een vingerknip opgeborgen. Pop up. Exclusief.
Niets gezien. Niets gehoord.’ Na tien uur is hij alleen in de zaal en neemt een
bad in de plastic bak en luistert ondertussen ‘op de laptop’ naar de Aria della Monicha, een melancholisch lied uit de
zestiende eeuw over een meisje dat naar het klooster moet. De bak blijkt niet
alleen bijzonder krap (‘Een groter model was beter geweest.’), maar ook een
soort teletijdsmachine: zo goed als elke wasbeurt — een meer dan vingerdikke
metafoor voor loutering, herbronning en purificatie — lokt een onbedwingbare duik
in het verleden uit.
Almaar sterker dringt het verleden het heden binnen. Intense herinneringen
aan zijn oer-Vlaamse jeugd spelen de verteller meer en meer parten:
herinneringen in eerste instantie aan zijn als jong meisje aan leukemie
overleden zusje Anna, maar ook aan zijn vader, die als metaalarbeider een
staking leidde en in ruzie lag met de kerkfabriek en de gemeente over de
erfdienstbaarheid van een landweg die dwars door de familietuin liep. Wanneer
het verleden de overhand neemt of het heden zich té zeer laat gelden, vlucht
hij naar zijn geïmproviseerde badkamer annex badbak.
In het heden ontmoet de
verteller op een verjaardagsfeestje zijn eveneens naamloze ex-vriendin, ‘vijf
jaar geleden beleefden we drie idyllische maanden’. Van de weeromstuit krijgt
hij een epilepsieaanval: ‘Mijn spieren verstijven. Ik grijp naar mijn nek en ik
draai met mijn hoofd. Het kraakt. Een stijve nek. Ik weet wat dat betekent.’
Buiten westen denkt hij aan Anna, maar eenmaal weer bij bewustzijn ontfermt
zijn ex zich over hem en neemt hem mee naar haar huis. Aan een muur hangt een
half afgewerkt meisjesportret van de ex — een kunstenares die als kind kanker
heeft gehad en al vijfentwintig jaar kankervrij is. Het werk doet de verteller
denken aan de zwart-wit foto van Anna op een sticker gemaakt voor een
inzamelingsactie. In een hilarische bedscène leest de verteller tíjdens het
liefdesspel voor uit De idioot van Fjodor Dostojevski, niet toevallig
deze roman van de Petersburgse meester, aangezien het hoofdpersonage Prins
Mysjkin misschien wel de bekendste epilepsielijder uit de wereldliteratuur is.
De twee
ex-minnaars hervinden hun liefde voor elkaar. Zijn ‘nieuwe’ vriendin wil dat
hij werk zoekt: ‘Doe een onnozele job en schrijf daar een boek over.’ Zo
gezegd, zo gedaan. Heel treffend (én grappig) is hoe Elst de geplogenheden en
clichés van een loopbaanbegeleidingstraject beschrijft, vermoedelijk vanuit een
positie van ervaringsdeskundige: iedere werkzoekende zal de vernederende absurditeit
van zo’n traject meteen herkennen. Via het begeleidingstraject kan de verteller
aan de slag in een louche pakhuis in de haven. Daar krijgt hij de bijnaam
‘professor Bentoné’, naar het gevaarlijke goedje dat hij samen met zijn
collega’s in zakken van vijfendertig kilo van Amerikaanse op Europese paletten
moet ‘herstapelen’.
Elst schakelt tussen heden en verleden dat het een lieve lust is. De
herinneringen van de verteller dringen zich op aan het heden en nemen
ongegeneerd het verhaal over. Elst is een kei in het razendsnel en zo goed als
naadloos monteren van korte scènes uit het verleden met tekstlappen die zich in
het heden afspelen. Het schitterend hoofdstuk over hoe de verteller samen met
Anna naar hun favoriete televisiereeks Sinha Moça kijkt, bijvoorbeeld,
terwijl twee agenten zijn vader komen verhoren en het verhaal van de soap zélf
de roman slinks binnensluipt. Of het onbetaalbaar fragment waarin de verteller
tijdens zijn hard Bentoné-labeur terugdenkt aan hoe een schooloptreden van Vader
Abraham — bij wie zijn vader in zijn vrije tijd bassist is — tijdens het
‘Smurfenlied’ volledig uit de hand liep. Dat procedé van gezwind switchen
tussen tijdsbestekken geeft Elsts roman bij momenten een enorme vaart én tilt
het humorgehalte naar een hoger niveau.
Elst gebruikt heel wat
leidmotieven om zich een weg te banen in de grillige baaierd van al dan niet
losse of afgeronde verhaallijnen. De flukse weerborstel op het hoofd van Anna,
bijvoorbeeld, of het portret van de vriendin als meisje, de sticker met het
portret van Anna, de landweg, de witte honkbalknuppel, de rotte aardappelen in
de kofferbak en The stranger song van Leonard Cohen,
stuk voor stuk fungeren ze als ankerpunten om een verhaal op te starten of verder
op te pikken. Door al dat geschuif verliest Elst weliswaar soms de trappers en
sluipen er hier en daar minimale continuïteitsfoutjes in de tekst: een ronde
tafel blijkt plots ovaal, na een ‘bui’ veegt de verteller sneeuw van zich af en
de Lada Laika van zijn vader wordt soms met ‘c’ dan weer met ‘k’ gespeld, om
maar enkele voorbeelden te geven.
De tedere scènes over Anna en het dorpsleven getuigen dan
weer van een diep inlevingsvermogen en een goed oor voor dialoog. Enkele
dialogen zijn geschreven in een prettig leesbaar, spaarzaam gebruikt en
geloofwaardig Schoon Vlaams: woorden als ‘ge’ en ‘gij’, ‘weeral’ en ‘slimmeke’,
vliegen in het rond, maar overheersen nooit. De nostalgische en volkse
mijmeringen over de meer excentrieke aspecten van het dorpsleven doen denken
aan de Helaasheid der dingen-Verhulst (in het bijzonder de westernscène en het
verhaal van de rotte aardappelen in de kofferbak). Hoewel de achterflap
expliciet de invloed van Louis-Paul Boon afwijst, is het universum van vuil
Louiske nooit ver weg. De vader had een onversneden Boon-held kunnen worden
(‘Mensen verontwaardigd krijgen is één van zijn talenten.’), maar daarvoor
loodst Elst te veel absurdisme in het hele stakingsverhaal (de achtervolging
door de witte Volvo, het gekuip van de gemeente: het is van het goede te veel).
De hieraan verbonden en overbodig opgeblazen ‘saga’ rond de landweg laat de
geloofwaardigheid van de vaderfiguur helaas verder afbrokkelen.
Het tijdsverloop in Aria van professor Bentoné is niet
altijd even doorzichtig of begrijpelijk. In het stuk met de cassetterecorder —
waarin Anna door een tersluiks opgenomen gesprek tussen haar ouders de waarheid
over haar ziekte te weten komt — speelt Elst behendig met het tijdsgevoel van
de lezer. Net als in het verhaal over zijn collega Aziz, een personage dat de
lezer nog niet kent, maar dat plotsklaps als een oude bekende wordt
voorgesteld: Elst trekt gelukkig de chronologie elegant recht met een
stilistische en anachronistische kwinkslag. Overigens, door de roman heen
verliest de verteller meer dan eens zijn greep op de tijd. En dat is behoorlijk
letterlijk te nemen, want enkele keren herinnert hij zich bepaalde
gebeurtenissen niet of nauwelijks en heeft hij zelfs black-outs (met de
epileptische caféscène als hoogte- of dieptepunt). Ook de groteske, magisch-realistische
passage in het Oostendse stadspark slaat een bres in het tijdsbesef van de
verteller. Wanneer hij terug in de oude drukkerij is, herinnert hij zich niet
meer hoe hij aan het bloed op zijn voorhoofd en zijn blauw oog komt.
In de lijn van de
weinig smakelijke parkscène (Magritte en Delvaux kijken verbijsterd toe), zitten
er nog heel wat surrealistische scènes in Aria van professor Bentoné. Zo
dobbert er in het stedelijk zwembad een heuse zeemeerman, waart er een echte
cowboy rond in het dorp en overtuigt de verteller een winkelierster om hem
gratis een honkbalknuppel te geven, ook al draagt hij hoge hakken. Het quasi
ritueel baden in de veel te krappe plastic verhuisbox met zwaarmoedige barokke
muziek op de achtergrond is een niet alledaags beeld dat eveneens bijblijft en
de roman een positief bevreemdend karakter geeft.
Elst is een verfijnd stilist, er
staan geen kromme zinnen in Aria van
professor Bentoné. Het taalgebruik daarentegen is niet altijd even subtiel.
‘Er lekken baby’s uit mijn poes’, verzucht de vriendin nadat ze seks met de
verteller in het park heeft gehad en op de grond heeft geürineerd. Diezelfde
vriendin stuurt eerder een op een flauw woordspel gebaseerd tekstbericht, na
hun verenigingsnacht: ‘Lekkere lul! Ik wil vannacht geen been dicht doen!’
Gelukkig draait Elst evenmin zijn hand om voor een goede portie ouderwetse
situatiehumor: de scène met de vlo in het restaurant bijvoorbeeld wérkt en is
echt kostelijk, net als de gag over
de rotte aardappelen in de kofferbak.
Zoals bij een weekendfilm wordt
op het einde van de roman uitgelegd en samengevat wat er volgt, hoe het een
deel van de personages verder vergaat en wat er uiteindelijk gebeurde met de
landweg of het graf van Anna. Mooi volgens het boekje, zo lijkt het wel,
terwijl dergelijke ingrepen de gekunsteldheid van Aria van professor Bentoné alleen maar (en jammer genoeg) verhogen.
Hetzelfde geldt voor het verhaal over de vriendin en haar bijna gedeeld kankerlot
met Anna: die plot is zo voorspelbaar, geconstrueerd en gepolijst dat hij
weinig geloofwaardig is, nauwelijks raakt en hierdoor zijn doel voorbijschiet (namelijk
Anna en de vriendin linken aan elkaar als gespiegelde persoonlijkheden).
Hoe het zij, Elst heeft zonder meer een opmerkelijk debuut geschreven. Sterker
nog, Aria van professor Bentoné heeft alles in zich om een bescheiden cultsucces
te worden. Naar verluidt volgen er nog delen. Laat maar komen.
Dirk Elst: Aria van
professor Bentoné: Fluxenberg, Brussel 2021, 188 p. ISBN 9789464070132.
Distributie EPO
© 2025 | MappaLibri