De gast uit het Rifgebergte

In het boek met de mooie woordspelige titel De gast uit het Rifgebergte vertelt Khalid Mourigh het verhaal van zijn grootvader Ali, die in de jaren zestig naar Nederland kwam, zoals zoveel Marokkaanse gastarbeiders in die tijd. Mourigh wilde een nuance aanbrengen in het overheersende beeld van de arbeidsmigrant die als willoos slachtoffer naar Nederland werd gehaald. En hij slaagt hier met glans in, want de biografie van zijn opa geeft een mooi, genuanceerd beeld van hoe en waarom arbeiders uit landen als Marokko, Turkije, Italië en Spanje naar Nederland kwamen.

Niet lang voor hij zou komen te overlijden, vertelde Ali zijn levensverhaal aan zijn kleinzoon Khalid – inmiddels taalkundige en gepromoveerd op een proefschrift over de grammatica van de bedreigde Berbertaal Ghomara. Ali vertelde zijn eigen geschiedenis in flarden, van de hak op de tak springend, sprongen makend in de tijd, hele episodes overslaand. Toen zijn grootvader was overleden en Mourigh zich tot doel had gesteld de verhalen in boekvorm te gieten, bleek het materiaal soms wel erg fragmentarisch en anekdotisch te zijn. Als de auteur ervoor had gekozen zijn boek alleen op dit materiaal te baseren, dan zou het een boekje hebben opgeleverd dat voornamelijk voor hem en zijn directe familieleden interessant zou zijn geweest. Maar Mourigh weet de ‘kleine’ geschiedenis van zijn opa te verbinden met de ‘grote’ geschiedenis van Marokko, met de algemene migratiegeschiedenis en de socio-economische situatie in Nederland. Door deze inbedding wordt het boek naar een hoger plan getild en is het meer geworden dan een heel persoonlijk levensverhaal – wat het óók is.
 
De gast uit het Rifgebergte bestaat uit twee delen: Ali’s tijd in Marokko en zijn vertrek naar (België en) Nederland. Grootvader Ali blijkt een buitengewoon kleurrijk figuur en het boek leest vaak als een spannende avonturenroman. Hij komt naar voren als een ondernemende man, zeer koppig, vol humor en als iemand die zich in allerlei ondernemingen stort zonder daar van tevoren altijd goed over na te denken. Zo weet hij als jongeman ’s nachts uit het ouderlijk huis weg te glippen, omdat hij met twee kameraden op een plantage in Algerije wil gaan werken. Onderweg worden ze gearresteerd en worden ze ten onrechte van diefstal beschuldigd.
 
Terwijl zijn vrienden worden gedwongen zonder betaling op een plantage te werken, wordt Ali geitenhoeder van de lokale bevelhebber. Na enkele maanden worden ze naar huis gestuurd. Niet veel later gaat Ali opnieuw op pad om deze keer al snel te worden vastgezet op verdenking van lidmaatschap van de onafhankelijkheidsbeweging Istiqlal. Na drie maanden wordt zijn onschuld vastgesteld en mag hij weer naar huis. Op een gegeven moment neemt hij vanwege de vaste verdiensten dienst in het leger, maar voor een man zo wars van autoriteit moet deze beslissing wel rampzalig uitpakken. En dat doet het ook – uiteindelijk wordt hij weggestuurd.
 
Tussen al deze persoonlijke avonturen door – een speelfilm waardig – zien we de machinaties van de koloniale machthebbers als Frankrijk en Spanje.
Zo werkte Ali een tijd als dynamiet-expert in de mijn van Ouiksane, zwaar en gevaarlijk werk dat ook nog eens slecht werd betaald. Het ijzererts verdween naar Spanje, Duitsland, Frankrijk en Nederland en droeg weinig bij aan de Marokkaanse economie. Ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog bestond het Spaanse leger voor de helft uit Marokkaanse soldaten, aangelokt door de goede soldij.
 
We lezen over het huwelijksleven van Ali, hoe hij met zijn eigen handen een huis bouwt door elke dag na zijn werk een kruiwagen stenen vanaf zijn werk helemaal naar huis te rijden. We krijgen een intiem inkijkje in het dorpsleven, in de onderlinge verhoudingen tussen families, in de rol van de vrouw in deze samenleving. En tijdens het vertellen van deze particuliere geschiedenis verliest Mourigh nooit de grote lijnen uit het oog. Hierdoor wordt het invoelbaar en begrijpelijk dat mensen het harde leven willen ontvluchten door enkele jaren naar West-Europa te gaan om daar te werken, geld te sparen en dan weer terug te keren.
 
In landen als België en Nederland werden de arbeiders met open armen ontvangen door mijnbouwondernemingen en fabrieken als DEMKA en de Hoogovens. Hoewel Nederlandse bedrijven actief arbeiders hebben geworven in Marokko en Turkije laat Mourigh goed zien dat de meeste migratie spontaan was, op eigen initiatief. Je krijgt een goed beeld van de immigratie van arbeiders zonder enige langetermijnvisie van de Nederlandse overheid en van de bedrijven. De goedkope arbeiders die stonden te springen om het vaak zware en soms ronduit gevaarlijke werk te komen doen, waren meer dan welkom.
 
In het huidige politieke discours wordt door rechtse partijen vaak het beeld geschetst dat linkse partijen destijds de grenzen zouden hebben opengegooid om mensen binnen te laten, maar precies het tegenovergestelde was het geval.

 
‘De permanente Turkse en Marokkaanse migratie was voornamelijk het resultaat van het soepele beleid van de VVD in samenspraak met de werkgevers. Centrumrechtse politici zagen zich in die tijd voorstander van arbeidsmigratie. Linkse politici stelden vrijwillig terugkerende arbeiders zelfs een bonus van vijfduizend gulden in het vooruitzicht. […] De liberalen zagen niets in een maximumaantal arbeiders omdat dit de vrijheid van werkgevers belemmerde. Het VVD-kamerlid Els Veder-Smit formuleerde het standpunt van de liberalen als volgt: “De buitenlandse werknemers vormen een groepering in onze samenleving waar wij positief tegenover moeten staan, die onze samenleving een aantal diensten heeft bewezen en dat in vele gevallen nog doet.”’
 
De christelijke partijen blijken de motor te zijn geweest achter wetgeving die gezinshereniging mogelijk maakten, omdat voor hen het gezin de hoeksteen van samenleving was – en nog is.
 
In het tweede deel van het boek lezen we de soms onthutsende wederwaardigheden van Ali in Nederland – na een kort verblijf in België. Aan de ene kant zijn daar de relatief goede verdiensten, het gemak om werk te vinden en de vaak grote behulpzaamheid van individuele Nederlanders. Aan de andere kant lag altijd uitbuiting op de loer: de helft uitbetaald krijgen van wat Nederlanders kregen, het verblijf in overvolle pensions, zwaar werk dat soms buitengewoon gevaarlijk was waardoor er op het werk met enige regelmaat (dodelijke) ongelukken voorkwamen.
 
We volgen Ali op zijn tocht langs fabrieken, zijn vele verhuizingen. Te midden van dit alles weet hij zijn vastberadenheid en ondernemingszin te behouden. Hij wordt in Nederland met zijn gezin herenigd en hij ziet zijn kleinkinderen opgroeien. Ook als hij ziek wordt – het werken in een ongezonde omgeving zal daar zeker toe bijgedragen hebben – gaat hij niet bij de pakken neerzitten en blijft hij grotere en kleinere projecten ondernemen.
 
De gast uit het Rifgebergte is een goed geschreven boek, dat een genuanceerd beeld geeft van een migratiegeschiedenis. Het is zeer boeiend om nu eens te lezen over de achtergronden van iemand die destijds het besluit nam om zijn vaderland achter zich te laten
om (tijdelijk) zijn heil elders te zoeken. Het boek is, zoals Mourigh in zijn nawoord schrijft, een eerbetoon aan wie zijn grootvader was en wat hij heeft gedaan. Niet alleen maar om de simpele reden dat hij zijn opa was, maar ook omdat zijn geschiedenis ons iets kan leren.
 
‘Mijn opa vertelde een persoonlijk verhaal, dat indirect een zoektocht naar een beter leven was. Hij laat daarmee zien dat hij een mens was met een bepaalde cultuur, emoties, een bepaalde identiteit en een bepaald geloof, maar hij laat vooral zien dat hij uit meerdere motieven handelde. Hij laat zien dat hij gewoon maar een mens was dat niet te reduceren is tot één dimensie.’
 
Khalid Mourigh: De gast uit het Rifgebergte, Cossee, Amsterdam 2021, 240 p. ISBN 9789059369566. Distributie Pelckmans Uitgevers

© 2024 | MappaLibri