NEE
Dit wordt geen lange recensie. En wel omdat ik het boek
dat erin wordt besproken écht niet kan aanbevelen. ‘Dit vind ik echte
literatuur,’ deelt, omineus genoeg, de Japanse wauwelwok Murakami op het
achterplat mee – eigenlijk weet je dan al genoeg.
De
naam Dag Solstad ken ik al een jaar of veertig, uit de tijd toen ik, zo groen
als gras, Noors studeerde (een bijvakje in mijn curriculum van wat toen nog
‘Germaanse filologie’ heette). Hij werd ook begin jaren tachtig al als een van
de belangrijkste auteurs van Noorwegen beschouwd.
Altijd
al iets van willen lezen; ik bezit ook al decennia een handvol titels van hem.
Het kwam er maar nooit van. Maar nu is er dan een Nederlandse vertaling van Ellevte
roman, bok atten (1992; waarom die niet ‘Elfde roman, boek achttien’ mocht
heten, maar een op de Engelse vertaling gecalqueerde titel moest krijgen is me
een raadsel. Maar goed, ’t is een detail, daar hebt u gelijk in. Het is
overigens ook echt Solstads elfde roman).
Dit
eerste deel van een trilogie over, gok ik, een alter ego van Solstad, Bjørn
Hansen, doet je beslist niet naar méér verlangen – of je moest genoegen
scheppen in de omgang met een nogal zakkige man met niet al te grote sociale
vaardigheden en een grotere eigendunk dan te rechtvaardigen lijkt.
Deze (godlof korte) roman omvat drie episodes. Eerst
wordt verhaald hoe Hansen (die, voor zover er niet met ‘hij’ naar hem wordt
verwezen, altijd voluit als ‘Bjørn Hansen’ in de tekst voorkomt, gemiddeld een
keer of drie per pagina, iets wat, als je je daar niet overheen weet te zetten,
tot diep snuiven door de neus en opeenklemming der kaken bij de lezer kan
leiden), hoe dus Hansen zijn nog jonge huwelijk en op dat ogenblik tweejarige
zoontje in de steek laat voor een andere vrouw, voor wie hij uit de Noorse
hoofdstad weg verhuist om zich bij haar in het zeventig kilometer zuidwestelijk
van Oslo gelegen provinciestadje Kongsberg (ja, ‘Koningsberg’) te vestigen.
Omdat er in Kongsberg op dat ogenblik een vacature is voor een
belastinginspecteur, en omdat hij toch al ambtenaar was, solliciteert Hansen
voor de baan, een mens moet nu eenmaal ergens zijn kost mee verdienen, en hij
krijgt ze ook. Veertien jaar later verlaat hij ook deze tweede vrouw weer, en
gaat alleen wonen. In Kongsberg.
Vier
jaar daarna krijgt hij daar enige maanden zijn intussen twintigjarige zoon
Peter over de vloer, die, nu zijn legerdienst erop zit, in het stadje
optometrie komt studeren. De jongen heeft na zijn veertiende verjaardag
nauwelijks nog enig contact met zijn vader toegelaten, maar polst nu of Hansen
hem misschien een tijd onderdak kan verschaffen, tot hij een kamer in het
stadje heeft gevonden. Hansen gaat daar graag op in – maar merkt al vrij
spoedig dat hij zijn zoon, die hij als nogal pedant en altijd te luid pratend
ervaart, eigenlijk niet zo heel erg mag.
Ten
slotte stelt Hansen, die op zijn vijftigste last begint te krijgen van het
kwellende gevoel dat hij tot dan toe een volstrekt willekeurig en volkomen door
het toeval bepaald leven heeft geleid, een welhaast dadaïstische acte
gratuit. Daar kan hier verder niets over meegedeeld worden, je mag de
ontknoping van een intrige nu eenmaal niet verklappen, alleen dat het mikpunt
ervan, anders dan bij de dadaïsten, niet een willekeurige buitenstaander maar
Hansen zelf is. En dat een en ander een volstrekt belachelijke en
ongeloofwaardige wending in het verhaal vormt: aanstellerij, je zou haast
zeggen mannelijke hysterie – zogenaamd om ‘uitdrukking (te) geven aan zijn nee,
aan zijn grote NEE, zoals hij die was gaan noemen, door een daad die
onomkeerbaar was. Door een enkele daad zou hij zich ergens in storten waaruit
er geen weg terug was en wat hem voor de rest van zijn leven zou binden aan die
ene, krankzinnige daad.’
Bjørn
Hansen is een man die zonder de geringste gewetensknaging jonge vrouw en kind
in de steek laat, die ook de volgende vrouw na enige jaren laat zitten puur
omdat hij haar fysiek niet meer aantrekkelijk vindt, die van allerlei bij zijn
zoon veronderstelt (dat die eigenlijk sociaal onaangepast is bijvoorbeeld en
helemaal geen vrienden heeft, wat een geval van zuivere projectie van zijn kant
lijkt, want Peter laat zich met enige regelmaat enthousiast over zijn studie en
over enkele van zijn medestudenten uit) zonder
de jongen daar ooit naar te vragen of ooit een echt gesprek met hem te voeren
– een man die in feite compleet in zijn hoofd leeft. Hij heeft wel de grote
kanonnen uit de wereldliteratuur gelezen (uitsluitend mannen overigens), in dit
boek herleest hij Kierkegaards Het begrip angst, maar op ook maar één
oorspronkelijke of zelfs maar enigszins opmerkelijke gedachte valt hij niet te
betrappen. Er hangt iets van autisme om de man heen – wat op zich interessant
noch oninteressant is –, merkbaar in sommige wat priegelige, detailzuchtige
overwegingen van hem of dito beschrijvingen van dingen, het boek heeft
daardoor, hoe kort ook, af en toe toch ook iets wijdlopigs, maar daar wordt
verder niets mee gedaan, hij had net zo goed een horrelvoet kunnen hebben of
aan één oor doof zijn of in een rolstoel kunnen zitten: het doet er niet toe.
Zoals heel dit Roman 11, boek 8 er, zeer tot mijn
verraste teleurstelling, niet toe doet. Het grote misverstand met dit soort
boeken: zeker, je kunt er een complete vernuftige interpretatie tegenaan
optuigen, van je mythologisch motief hier en je Nietzscheaanse noties ginder,
en vergeet de verwijzingen naar Proust niet. Maar wat daardoor niettemin geen
sikkepit verandert is het soortelijk gewicht van hoofdpersonage Bjørn Hansen
(zo heet hij namelijk: Bjørn Hansen. Een zo goed als generieke Noorse naam:
Bjørn Hansen. Bjørn Hansen dus). Die
is, en blijft, een volkomen oninteressante zakkenwasser.
Dag Solstad: Roman 11, boek 8, Podium, Amsterdam 2020,
182 p. ISBN 9789463810180. Vertaling van
Ellevte roman, bok atten door Edith Koenders en Adriaan van der Hoeven.
Distributie Elkedag Boeken
© 2024 | MappaLibri