Al in 2016
verscheen in Japan het werk van de Japanse journaliste Naoko Abe over de Britse
botanicus Collingwood Ingram (1880-1981), wiens fascinatie voor de sakura een belangrijke factor was in het
behoud van de diversiteit van de kersenbloesem. In haar thuisland ontving ze
veel bijval voor haar werk, en al gauw kwam de vraag waarom het boek niet in
het Engels was verschenen: de taal van haar nieuwe thuisland, én de moedertaal
van Ingram zelf. Voor de vertaling vulde Abe haar biografie aan met gegevens
die niet – zoals het geval was bij de Japanners – hoorden tot de algemene
kennis van haar nieuwe, Engelstalige lezers (over de Japanse cultuur en
geschiedenis) en vervolgens vond The
Sakura Obsession zijn weg naar een breed internationaal publiek. En het
moet gezegd: los van plantkundigen of ornithologen vinden ook historici zeker hun
gading in het breed opgezette boek.
Naoko Abe vertelt het
levensverhaal van de welgestelde Collingwood Ingram. Na een tocht over de
wereld op zoek naar aparte vogels, deemstert zijn interesse voor ornithologie
langzaam weg en komen kersenbloesems hiervoor in de plaats. Ook verzamelt hij
bij leven een aanzienlijke verzameling Japanse kunstvoorwerpen in de vorm van
onder meer netsuke en satsoema (porselein genoemd naar de Japanse provincie
Satsuma), nu te zien in het British Museum. Abe vertelt over hoe Ingram in de
Eerste Wereldoorlog als lid van het Kent
Cyclist Battalion optrad en later verzocht werd om magnetische vliegtuigkompassen
te kalibreren voor de admiraliteit van het leger. Ook speelde hij een
belangrijke rol als kapitein van het Royal
Flying Corps, gestationeerd in Frankrijk. In die periode hield Ingram tal
van dagboeken en schetsboeken bij om in woord en tekening te beschrijven wat
hij zag. Ook in de Tweede Wereldoorlog zou Collingwood Ingram, net als zijn
vrouw, belangrijke taken opnemen in dienst van de Britten. Naast Ingram zelf spelen
trouwens ook zijn zonen en schoondochter een belangrijke rol in de oorlog. Op
dat moment heeft Ingram al kennisgemaakt met tal van (zeldzame) bloemen van de
kersenboom. Hij maakte vrienden in Japan en reisde er zelfs een paar keer naar
toe, per boot, een eerste keer in 1902. De reis was wellicht geïnstigeerd door
de groeiende interesse in Japan, die dankzij tal van tentoonstellingen over het
japonisme in Parijs nu ook naar Londen was overgewaaid.
Collingwood Ingram werd gegrepen door de schoonheid van de
sakura rond 1920 wanneer hij twee sierkersen ontdekt op het terrein van zijn
nieuw aangekochte huis. Na verloop van tijd probeerde hij de boom op zijn eigen
terrein, de ruime tuin van zijn huis The
Grange, te kweken. Daartoe liet hij zaailingen en exemplaren van zeldzamere
kersenbloesems (in de vorm van takjes) transporteren van Japan naar Engeland. Aanvankelijk
ging dat niet goed, hij weet het aan de lange tocht over de evenaar en liet ze
vervolgens per pakket vervoeren via de trans-Siberische spoorlijn, beschermd
door aardappelen. Dat transport ging wél goed, zodat er ook jaren later in het
zuiden van Engeland nog genoten kan worden van de bloei van de taihaku of de umineko, een soort die Ingram zelf ontwikkeld had en noemde naar de
zwartstaartmeeuw. Van de taihaku vreesde hij dat er te weinig aandacht voor was
in Japan. Daarom kweekte hij hem verder op zijn eigen domein en kon hem jaren
later opnieuw introduceren in Japan. Voor zijn werk voor de Japanse kerselaar
werd Collingwood Ingram geëerd met een erelidmaatschap van diverse botanische
en kersenbloesemgenootschappen in het Verenigd Koninkrijk en Japan.
Wanneer Ingram na de
oorlog verneemt dat zijn geliefde schoondochter (overigens van Belgische
afkomst) als verpleegster in Hong Kong is gevangengehouden door de Japanners,
zal dat feit hun beider vriendschap niet verhinderen. Het onderwerp aansnijden
doen ze echter hun leven lang niet meer.
Abe gaat dieper in op wat voor manier de Japanse
autoriteiten het symbool van de neerdwarrelende kersenbloesemblaadjes
aanwendden om kamikazepiloten te overtuigen hun opdracht met trots te
vervullen. Hierbij is de auteur voldoende kritisch over het beleid van de
militaire leiding van Japan. Om zich te informeren interviewde ze kennissen,
vrienden en familieleden van Ingram, maar ook sprak ze met de kleinzoon van
Tome Torihama. Zij had in de Tweede Wereldoorlog niet alleen een restaurant
waar kamikazepiloten tijdens hun laatste dagen de maaltijd gebruikten, zij bood
hen ook een luisterend oor en informeerde (stiekem, want niet toegestaan door
de staat) familieleden over hoe de piloten hun laatste levensdagen
doorbrachten. Naoko Abe maakt tot slot ook gebruik van de dagboeken van
Collingwood Ingram, zijn nagelaten documentatie en de boeken die hij bij leven
uitgaf.
Sakura is zo een zeer geslaagd boek
geworden dat bovendien geïllustreerd is met prachtige kleurenfoto’s en ook met
tekeningen van de hand van Collingwood Ingram zelf. Misschien had Naoko Abe nóg
dieper kunnen ingaan op de rol van de kersenbloesem in de Japanse beeldende kunst.
Ze beschrijft immers wel hoe Murasaki Shikibu het in haar werk al heeft over de
sakura – wellicht is dat een onderwerp voor de toekomst. Hoewel Sakura kan gelezen worden als een pure
biografie, is het ook zeer hanteerbaar als naslagwerk door het uitgebreide
notenapparaat met veel extra informatie, de ruime bibliografie en de
gedetailleerde index. Zeer aan te bevelen.
Naoko Abe: Sakura. Hoe een
Engelsman de Japanse kersenbloesem redde, Thomas Rap, Amsterdam 2020, 448 p. ISBN
9789400405899. Vertaling van The Sakura Obsession door Fred Hendriks.
Distributie Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri