Midden in een zaak verlaat Lucas, de rechter in
hoogsteigen persoon, de zittingzaal en keert niet meer terug. Hoe hij
vervolgens bij de brug belandt waar jaarlijks een veertiental mensen afspringen,
is hem onduidelijk. Zeker is wel dat het eenentachtig meter hoge, lelijke
bouwsel hem in die mate aantrekt dat hij een bod doet op het huis dat er
vlakbij te koop staat en het zo weet te regelen dat hij er meteen kan gaan
wonen.
In de
ogen van Isabelle, zijn vrouw ‘van constructiestaal’, is zijn vreemde demarche
een laffe vlucht. Zelf gelooft hij een nieuwe levensmissie te hebben gevonden:
mensen die geen uitweg meer zien ervan weerhouden om van de brug te springen.
De verhalen
van de radelozen die hij op of bij de brug aanspreekt, blijven vrij
oppervlakkig. In journaaltaal worden er maatschappelijke wanpraktijken in
afgehaspeld, zoals de mistoestanden in rusthuizen en gevangenissen.
Gevoelskwesties worden dan weer verpakt in modieuze psychotherapeutische
boodschappen, waarin Griet Op de Beecks eigen wijd en zijd verkondigde geloof
in de maakbaarheid van de mens doorklinkt: ‘ge kunt wat u in de weg zit
vastpakken en veranderen’.
Zal Lucas zijn gerieflijke bestaan met Isabelle weer
oppikken, ook al schenkt het hem nauwelijks nog voldoening? Wat moet er worden
van de tienjarige Riley die het thuis noch op school makkelijk heeft en zich
aan Lucas hecht? Suzanne, zijn door incest beschadigde zus, verblijft sinds
haar twintigste vanwege een dissociatieve stoornis in een psychiatrische
inrichting. Ze voelt alles wat haar naasten aanbelangt haarscherp aan, maar
komst slechts stamelend uit haar woorden. Zal zij nog beter worden? Al deze
kwesties jagen de roman onmiskenbaar vooruit.
Griet Op de Beeck voert haar
personages vaak pratend op. Ze drukken zich consequent uit in de gij-vorm. Hun
alledaagse manier van spreken volstaat evenwel niet om hen te bezielen. Als
types zijn ze best herkenbaar, maar door en door tot leven komen ze niet.
Tussen de
regels gebeurt er weinig, zij het dan dat het incestthema, dat pas gaandeweg
wordt aangesneden, al vanaf de eerste bladzijde door de roman waart, nu de
schrijfster heeft bekend, dat ze zelf tussen haar vijfde en haar negende door
haar vader misbruikt is geweest. Uitgesproken bevreemdend is de manier waarop
Lucas in Het beste wat we hebben
zoveel jaren na datum in zijn ouderlijke omgeving ten einde raad gerechtigheid
wil forceren voor zijn zus, maar ook voor zichzelf, want het knaagt aan hem dat
hij altijd zwijgend aan de zijlijn heeft gestaan.
Het benauwende van een
ongemakkelijke ouder-kindrelatie is wel goed voelbaar, zoals in deze compacte
scène:
‘Zijn vader zat in de leren
fauteuil, zijn moeder stond bij het raam. Ze keken op, hun nekken die zich
simultaan strekten, dieren die onraad roken’.
Veel van de gebruikte metaforen zijn echter minder geslaagd
en in zijn geheel blijft de roman vlak en schetsmatig ondanks de verwoestende
thema’s. Het beste wat we hebben is
het eerste luik van een trilogie. In de nog op til zijnde boekdelen zal Griet
Op de Beeck dezelfde vertelstof behandelen vanuit het perspectief van twee
andere betrokkenen.
Griet Op de Beeck: Het beste wat we hebben, Prometheus, Amsterdam, 2017,
318 p. ISBN 9789044629378. Distributie: WPG Uitgevers
© 2024 | MappaLibri