‘Er wonen duizend dichters in mijn hoofd’
Wie het werk (o.m. reisverhalen,
romans, dagboekaantekeningen, kinderboeken, toneelstukken) van Bart Plouvier
overschouwt, kan alleen maar tot de conclusie komen dat hij een schrijver is
met een poëtische ziel. Sinds zijn poëziedebuut Zaailingen (1998) publiceert hij bovendien geregeld bundels waarin
hij grossiert in herinneringen aan door hem bewoonde of bezochte plaatsen.
Titels als Vergezichten (2003) en Weerslag (2005) verraden iets van het
grote romantische thema dat de dichter telkens weer inspireert: de spanning
tussen het verre en het nabije, tussen toen en nu, tussen wat vervlogen is en
nog maar rest. Tegelijk lijken zijn latere gedichten een hardnekkige poging om
de tijd – vaak met hoofdletter – te bezweren. Dat is zeker het geval voor
bundels als Ingesponnen (2010) en Zekerheden (2016) en nog meer voor zijn
nieuwe bundel De dagen zijn beschadigd
(2017). De titel ervan is ontleend aan het eerste vers en lijkt me een gepaste
verwijzing naar de weemoed en nostalgie die veel van zijn gedichten kleurt.
In het
voorwoord bij Het land draagt de wind
(2007), dat naast gedichten ook tekeningen en lavés van Anne Vernimmen bevat,
schrijft de dichter:
‘Ik zal niet meer zoals vroeger
een idee of gedachtengoed opofferen [...] om een rijmwoord precies op zijn
plaats te laten vallen. Maar toch zit mijn engagement als schrijver nog steeds
in het ‘mooi’ verwoorden van de dingen, en dit als verzet tegen de verloedering
van de taal en de her en der opgang makende visie dat poëzie per definitie
hermetisch en ontoegankelijk móét zijn’.
Deze poëticale overtuiging, die hij ook in zijn dagboek Entre deux mers (2010) uitvoerig
herhaalt, is Plouvier in ieder geval in de daarop volgende bundels zo veel
mogelijk trouw gebleven.
De dagen zijn
beschadigd is niet, zoals de meeste van zijn vroegere bundels, in aparte
reeksen ingedeeld maar vormt één ononderbroken sliert gedichten die kunnen
worden beschouwd als een thematische voortzetting van die in Zekerheden. De ouder geworden dichter
maakt nadrukkelijk de balans op van zijn leven en de ongemakken die het leven
onvermijdelijk meebrengt. Hij kiest daarbij inderdaad voor een toegankelijk
register, dat af en toe te parlandistisch of spreektalig dreigt te worden en
daardoor aan poëtische kracht inboet. Soms zijn de slotverzen te expliciet of
clichématig, zoals in ‘Frustraties’, dat met deze verzen besluit:
‘al haalt hij vlot de meter tachtig nu
vanbinnen
bleef hij eerder klein
en daarom dus verwerd hij tot
een
oude man vol woede en chagrijn’.
Ook sommige
nieuwvormen (als ‘snotterlopen’ en ‘wegwijzerloze wegen’) doen eerder
geforceerd dan plastisch aan, al is plastische formulering iets waar Plouvier
talent voor heeft.
De beste gedichten enten zich op een of andere manier op eerder werk. Dat
is het geval met het openingsgedicht ‘Komt de nacht’, dat een pregnante
samenvatting lijkt van de bundel Weerslag,
die als een heuse ‘jaarcyclus’ elke maand de revue laat passeren. Iets
gelijkaardigs geldt voor ‘Ontbijt in Madrid, cafeteria “Las Meninas”’, dat niet
alleen gebaseerd is op het beroemde olieverfschilderij van Diego Velásquez,
maar ook het prachtige gedicht ‘Laatste bedrijf’ uit de bundel Vergezichten tot leven roept. De parallellen
tussen de scène in de omlijsting van het doek en die in de deur van het
ochtendlijke café etst Plouvier treffend als volgt:
‘een hond kauwt kruimels en
soezelt zich suf
de waard penseelt eigeel op warme koeken
en streng staart hij mij aan als was ik zijn model
een vorst
gelijk met zijn vorstin op doek
een prinses gezelschapsdames en
een non
bestellen chocolademelk met kaneel
verder weg
in de omlijsting van een deur
waakt over ons een kamerheer’
Het lyrische
resultaat van zijn bewondering voor het beeldend werk van Anne Vernimmen is het
gedicht ‘Wat een mens zoal kan tegenkomen’, naar mijn gevoel een van de meest
geslaagde gedichten van de bundel. Het is bovendien een gedicht waarin de
echtheid van de kunst de onechtheid van de werkelijkheid overtreft of toch het
nakijken geeft:
‘Mijn lief heeft een bos geschilderd
wel vijftig groenen in
olie op doeken
het hele huis ruikt naar den
paddenstoel
en eekhoornstront
hars vergane bladeren en eikelpap
ik
vond een pad
dwars door de taferelen
ging dwalen
het hoofd in de kruinen
struikelde ik
over
de kat
zo dacht ik tenminste
het bleek een konijn
zo echt dus kunnen de bomen
van mijn lief wel zijn.’
Op een
vergelijkbare manier vallen de mooie moedergedichten ‘Museumbezoek’ en
‘Telefoneren met mijn moeder’ niet los te lezen van het eerdere ‘In memoriam
matris’ uit de bundel Ingesponnen.
Het besef van haar alomtegenwoordigheid heeft in de nieuwe bundel evenwel
plaats geruimd voor het inzicht dat de vermeende ‘rechtstreekse rode lijn’ geen
echte communicatie meer toelaat:
‘nooit of nooit
heeft zij mij wat te melden
vanuit de leegte van de
dood’.
De dood is overigens de grote
aanwezige in deze bundel: zijn schaduw hangt als een donkere sluier over alle
verzen heen, zelfs als de liefde die even doet vergeten. Zoals uit het gedicht
‘La petite mort’ mag blijken:
‘Nog een keer
Gestorven
en vanuit het doodgaan
opnieuw het
niets begrepen
met de zaligmakende leegte
als bron’.
Of Plouvier
zich ervan bewust is dat deze bundel wellicht niet zijn sterkste werk
representeert, zeker niet in vergelijking met romans als Het gelag (1995), Het gemis
(1998), De biechtspiegel (2000) en De gele vlag (2003), kan ik hier niet
aantonen. Maar een onmiskenbare verontschuldigende toon spreekt in ieder geval
uit het slotgedicht ‘Wie zonder zonde is werpe de eerste steen’, waarin hij
afrekent met de literaire invloeden die in zijn poëzie wellicht iets te luid
doorklinken:
‘Er
wonen duizend dichters in mijn hoofd
soms is het moeilijk aan hen
te ontkomen
ze plakken hun beelden tot in mijn dromen
ze dwingen mij tot dwaze metaforen
presenteren zich als literaire
fantomen
rammen adjectieven door mijn strottenhoofd
alsof
ze aan mijn dichten hebben deelgenomen
en ik kwaadwillig hun
verzen heb geroofd
ik probeer mijn dode dichters in te tomen
graaf kuilen span netten om te voorkomen
dat ze mijn
werk doordrenken met hun idiomen
ik heb mijn lezers
eigenzinnigheid beloofd
straks is er niemand die mij nog gelooft
maar weet geen dichtwerk is volkomen
in goede wijn
ruikt men vele aromen.’
De paradox is dat Plouvier in bovenstaande verzen, alle
poëticale voornemens ten spijt, zijn uiterste best doet om ‘de rijmwoorden op
hun plaats te laten vallen’ en meteen de enigszins wijdlopige, sonore toon
terugvindt die zijn beste (reis)gedichten – ook in deze bundel – kenmerkt. Ik
mag hopen dat de dichter zich in volgende bundels niet zal intomen en zijn
eigen stem volop zal laten klinken.
Bart Plouvier: De dagen zijn
beschadigd. Gedichten, Vrijdag, Antwerpen, 2017, 46 p. ISBN 9789460015816.
Distributie: Elkedag Boeken
© 2025 | MappaLibri