10+ - De achtjarige Gibbe ziet het bos door de bomen niet
meer. Zondagavond wierp hij nog een dromerige blik op het schaapjesbehang, de
volgende ochtend wordt hij met zijn neus op een glibberige duizendpoot gedrukt.
Op zoek naar een verklaring dwaalt Gibbe door het stadspark, totdat hij de
mysterieuze Maandagman ontmoet. Hoewel de kerel smakelijke donuts in de
aanbieding heeft, vertrouwt Gibbe het zaakje niet. De Maandagman draagt niet
alleen een lange regenjas, hij lijkt ook op het punt te staan om een wraakactie
tegen Gibbes discriminerende schooldirecteur te ondernemen. Eigenlijk wil Gibbe
zo snel mogelijk naar huis om zijn verwarde moeder en pesterige zus Toska met
zijn verbanning naar de buitenlucht te confronteren. Maar na vaders onverwachte
telefoontje keert Gibbe op zijn stappen terug: hij zal de Maandagman tot aan de
schoolpoort volgen om zo diens snode plannen te doorgronden.
Op basis van bovenstaande
inhoudsomschrijving valt Gibbe en de Maandagman nog te interpreteren als een
avontuurlijk coming-of-ageverhaal over een sukkelige jongen die de kans grijpt
om zich tegenover zijn familie en omgeving te bewijzen. Niets is echter minder
waar. Van meet af aan blijkt hoe Evelien de Vlieger en KarstJanneke Rogaar
dergelijk genre —of zelfs een hele kinderboekentraditie — net op de korrel
trachten te nemen. Aan de hand van een absurdistische vertelling met talloze
losse eindjes stelt het duo de lezer danig op de proef.
Om te beginnen staat er een
kennismaking met de personages op het programma. Behalve de protagonisten
worden ook ‘verwaarloosbare’ passanten aan de hand van een —doorstreepte—
illustratie in de kijker gezet. ‘Echte politiehonden’ en ‘gestreepte zebra’s’
komen enkel met hun achterkant in beeld. Vervolgens permitteren de auteurs zich
nog een inleiding. Dergelijke ‘noot van de vertellers’ is op zich al ongewoon
in een kinderboek, maar voornamelijk de inhoud ervan wijst op een eigenzinnige
benadering. In eerste instantie plaatsen de auteurs hun verhaal in de nabije
toekomst. Nauwelijks verder wordt alle tijdsbegrip gebagatelliseerd; behalve
blauwe cornflakes en trouwende honden heeft het komende decennium weinig te
bieden.
Het
futuristische motief wordt overigens verderop in het verhaal niet uitgewerkt.
Of het een gemiste kans betekent of net een knipoog betreft naar de gratuite
tijdsinvulling in sommige dystopische jeugdromans valt te betwisten. De
neerslachtige houding van de populaire antiheld wordt alleszins wel op
treffende wijze gehekeld:
‘Moet ik niet eerst een beetje huilen, vraagt Gibbe zich
af. Hij probeert het, maar er komt niets’ en ‘Eigenlijk is Gibbes leven één
grote teleurstelling. Het is verbazingwekkend dat hij er toch zo vrolijk
bijloopt’.
Verder
maken de auteurs in hun vertellersnoot alvast komaf met een traditionele
oorzaak-gevolg-structuur en onderscheiden ze nauwelijks tussen hoofd- en
bijzaak. Zo blikt De Vlieger vooruit op bijkomstige verhaallijnen en
toevalligheden en spendeert ze weinig aandacht aan de rol die hoofdfiguur Gibbe
te vervullen heeft: ‘Er is ook iets met zebrapaden, maar we gaan nog niet alles
verklappen. Je moet geduld hebben. Als je het boek leest of nog minstens tien
jaar leeft, kom je het allemaal te weten’
Dergelijk spel met verhaalconventies blijkt een van de
weinige constanten. Want ook in de rest van het boek wordt het ‘hoofdverhaal’
voor diverse, maar soms ook oeverloze uitweidingen onderbroken. Zo duikt een
onbelangrijke duizendpoot in haast elk zijsprongetje op: ‘Niets dan ellende met
duizendpoten. We gaan er niet over uitweiden, maar we moeten toch melden dat
een duizendpoot gifhaken heeft […]’. De keuze om de lezer bij het creatieproces
te betrekken getuigt van een grotere vindingrijkheid. Zowel auteur als
illustrator nemen even ‘pauze’ en voorzien zelfs een lege plek voor een portret
van de schooldirecteur.
Ook Rogaar doorprikt met haar illustraties iedere
verhaalillusie, of zoals de vertellers in hun drang naar zelfspot opmerken:
‘Sommige van haar tekeningen zijn als splinters in je ogen. Je kunt er beter
niet te lang naar kijken’. Niettemin loont het de moeite om Rogaars werk
uitgebreider te bestuderen. Eerder ontwierp de illustratrice al figuurtjes en
insecten voor Simon van der Geests Spinder
(2012) en ook nu verlevendigen haar springerige potloodtekeningen de tekst, met
illustraties van exploderende donuts, een groepje wachtende soldaten en een
plattegrond van een riool als artistieke hoogtepunten.
De Vlieger drukte eerder al haar
stempel op het kinder- en jeugdboekenlandschap. Zowel haar jeugdromans als haar
voorleesboeken en prentenboeken getuigen doorgaans van stilistische kwaliteit. Met Gibbe en de Maandagman weet ze
echter niet helemaal te overtuigen. Op directe en soms laconieke wijze spreekt
ze de lezer aan (‘Je gelooft toch niet meer in de Dinsdagman? Goed. Want die
bestaat niet’), maar in haar (vertellers)uitweidingen treedt ze te vaak en te
nadrukkelijk op de voorgrond. Daarnaast herinneren ook enkele vervelende
zinsconstructies en een flauwe onderbroekenhumor aan het metafictieve opzet:
‘Er lopen op
dit uur toch geen mensenetende monsters met honger voor tien op straat, hoopt
hij’ en
‘In
zijn leven is er één wet die altijd opgaat, en dat is de wet van de onderbroek.
Als hij een goede onderbroek aan heeft, wordt het een slechte dag; heeft hij
een slechte onderbroek aan, dan wordt het een goede dag’.
Wat een hilarische parodie op
Jeff Kinneys populaire reeks Het leven
van een loser (2009) had kunnen worden of een geslaagd vervolg op andere
absurdistische kinderverhalen (denk maar aan Joke van Leeuwens Kweenie 2003), draait spijtig genoeg uit
op een gekunsteld nonsensverhaal.
Amsterdam : Querido 2016, 186 p. : ill. ISBN 9789045119137
© 2024 | MappaLibri