Philip Huff kennen we van
de romans Dagen van gras
(2009), Niemand in de stad (2012), Boek van de doden (2014) en de
verhalenbundel Goed om hier te zijn
(2013), die alle gesmaakt worden door adolescenten. Zijn nieuwste publicatie
zal voor die doelgroep even wennen zijn. In de essaybundel Het verdriet van anderen (2015) neemt de jonge auteur zijn
leesleven onder de loep in een reeks beschouwingen die niet zouden misstaan in
een literair tijdschrift. Ze meanderen van autobiografie naar literatuur- en
maatschappijkritiek, op een manier die raakvlakken vertoont met het eerder
verschenen Vechtmemoires (2014) van
generatiegenoot Joost de Vries. Echter, in vergelijking met die essaybundel is Het verdriet van anderen stilistisch
minder leesbaar en inhoudelijk minder vernieuwend.
Het boek begint nochtans veelbelovend, met een inleiding
die de opzet kadert: na een openhartoperatie besloot Huff een tijdje aan te
sterken in Oceanië en daar zijn lievelingsboeken te herlezen, om te zien hoe ze
zijn wereldbeeld hebben gevormd. Hij houdt meteen een stevig pleidooi voor het
belang van literatuur, waarin we de echo’s herkennen van een eerder verschenen
essay op De Correspondent (‘Wie
leest, leeft’ – 13 juli 2015:
https://decorrespondent.nl/3065/Wie-leest-leeft/167748375630-bc15c5c6). Hij zet
de baten van het lezen van literatuur mooi op een rijtje, maar voor de kenner
zijn ze niet erg baanbrekend: het creëert empathie, nuanceert ons wereldbeeld,
helpt ons orde scheppen in de chaotische werkelijkheid, etcetera, et cetera. In
de daaropvolgende essays bereikt Huff telkens weer dezelfde conclusie: de
wereld wordt gecreëerd via boeken.
In het eerste essay koppelt Huff Into the Wild van Jon Krakauer aan de minder bekende boeken van de
Ierse schrijver John McGahern om aan te tonen hoe boeken jongeren
letterlijk de ogen openen: ze laten ons zien hoe we ons leven zelf kunnen
vormgeven. In het volgende hoofdstuk nuanceert Huff die stelling: op basis van
Hemingway’s The Sun Also Rises stelt
hij dat, hoewel we onze wereld zelf vormgeven, het lang niet altijd gemakkelijk
is om conventies te doorbreken – sterker nog, we houden die vaak zelf in stand.
Vervolgens spendeert hij een paar hoofdstukken om aan te tonen hoe literatuur
de vinger legt op waarheden die dieper gaan dan alleen de feiten. Hij gebruikt
J.M. Coetzee, Truman Capote en Raymond Carver om aan te tonen welke meerwaarde
literatuur heeft ten opzicht van nieuwsgeving of geschiedschrijving, en met
James Salter en (natuurlijk) Jan Wolkers gaat hij in op het transcendentale
karakter van seksualiteit. Daarna is het – eindelijk! – tijd voor vrouwelijke
auteurs: Sylvia Plath, Virginia Woolf en Jennifer Egan. Via hun boeken legt
Huff uit dat literatuur ons pijn laat voelen: het kweekt inlevingsvermogen,
compassie en empathie. Ten slotte komen er ook twee Nederlandse auteurs aan
bod, Gerbrand Bakker en Maartje Wortel. Huff keert terug naar het thema waarmee
hij aftrapte, het zelfbeschikkingsrecht van de mensen en de rol die literatuur
daarbij speelt. En hoe lezers op hun beurt ook literatuur vormgeven.
Al met al zegt Huff een hoop wijze dingen. Zijn analyses
zijn scherp, zij het nogal herhalend. Ik kan me niet ontrekken aan het idee dit
allemaal al eens eerder heb gelezen. Bovendien is Het verdriet van anderen geen lichte lectuur: lange zinnen, jargon
en uitgesponnen citaten maken het boek tot vakliteratuur, een enorm verschil
met de toegankelijkheid van zijn romans. Daardoor valt het boek een
beetje tussen wal en schip: voor de liefhebbers van Huffs fictie zal Het verdriet van anderen een
stilistische omschakeling zijn, voor de literatuurkenner is de inhoud niet
vernieuwend genoeg.
Amsterdam : De Bezige
Bij 2015, 222 p. ISBN 9789023496243
© 2024 | MappaLibri