De literaire canon: het blijft een omstreden concept.
Enerzijds lijken we er maar al te graag vanaf te willen omdat het belegen en
elitair klinkt, anderzijds kunnen we niet zonder omdat er nu eenmaal kaf van
koren dient te worden gescheiden, al was het maar om de literatuurgeschiedenis
overzichtelijk te houden. De canon van de Nederlandstalige literatuur is
daarbij dubbel controversieel omdat niet alleen de (altijd in enige mate
subjectieve en cultureel relatieve) kwestie van kwaliteit speelt maar ook het
oude zeer van de bevoogding van de zuidelijke taalgebruikers door de
noordelijke.
Met dit boek, dat ambitieus
gewoon De canon heet, wil een
commissie van neerlandici en schrijvers alvast een houvast bieden voor wie de
essentiële werken van onze literatuur wil ontdekken. Zij zijn daarmee niet de
eersten en zij zullen evenmin de laatsten zijn. Er wordt constant gebloemleesd
en gecanoniseerd en gedecanoniseerd. Voor onze poëzie heeft vermoedelijk
niemand dat verdienstelijker gedaan dan Gerrit Komrij. Maar de enorme
belangstelling voor de canon en de regelmatige publicatie van nieuwe lijsten
van canonieke werken, die bovendien vaak gewoon dezelfde auteurs of werken
bevatten, dwingen wel tot enige reflectie: als er een nieuw canon-boek moet
komen, wat draagt het dan bij aan het debat?
Het antwoord is in dit geval: vrij weinig. De samenstellers
geven zelf in de inleiding aan dat ze er niet naar hebben gestreefd om
'verrassende of onverwachte keuzes te maken' en dat deze canon ook nog zeer
duidelijk de canon is 'van de blanke man'. En dat roept toch vragen op: moet je
nu echt een commissie van experts en eminente taalgebruikers samenroepen en het
Vlaams Fonds voor de Letteren èn de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-
en Letterkunde mobiliseren voor een collectie die zelf al aangeeft nog geen
keitje in de rivier te willen verleggen - op de enige uitzondering na dat op de
deadline de pas overleden Jef Geeraerts vooralsnog (en verdiend) is opgenomen?
Academici zijn naar verluidt overbevraagde mensen, dus als je dan toch een
commissie opstart, laat het dan tellen. Als je wéét dat je selectie er eentje
van de blanke man is, doe daar dan iets aan in plaats van er een zinnetje over
in je inleiding te zetten. In één moeite door zwengel je dan een debat op gang
en heb je zowaar nog iets bijgedragen.
Het resultaat is, paradoxaal, uiteraard een schitterende collectie.
Iedereen die kennis wil maken met de canon vindt hier heel veel fraai werk bij
elkaar, met handige en heldere inleidende teksten bij iedere auteur (al zijn
die korte essays niet individueel gesigneerd door hun auteurs, wat jammer is).
In die zin is dit boek zeer aan te bevelen. Maar wie over de canon wil nadenken
of iets minder voor de hand liggende canonieke werken wil ontdekken komt van
een kale kermis thuis. Bovendien stellen we vast dat tussen 1654 (Lucifer van Vondel) en 1838 (De Leeuw van Vlaanderen van Conscience)
de pennen in onze taal hebben gezwegen, of althans niets hebben geproduceerd
dat het canoniseren waard is. Twee eeuwen literaire stilstand in volle
verlichtingstijd: je moet het presteren, vooral als je bedenkt dat (zoals de
inleiding ook aangeeft) werken ook canoniek kunnen zijn voor hun
cultuur-historische waarde veeleer dan hun louter esthetische kwaliteit.
Dit draagt er allemaal toe bij dat de indruk ontstaat dat
dit boek een beetje op een drafje moest,
dat iedereen tevreden moest worden gehouden, en dat deze collectie niet meteen
de geschiedenis zal ingaan als, welja, een canoniek moment in de Nederlandse
canon-vorming. Dat
het boek op de achterkaft 'bijbel, gids en smaakmaker van de Nederlandse
letteren' genoemd wordt, mag dan ook enigszins op gefronste wenkbrauwen worden
onthaald. Maar aangezien inmiddels de tweede druk voorligt, is er wel
een publiek voor, en dat blijft terecht: àlles, maar dan ook werkelijk àlles,
zelfs een tamme canon, hebben we ervoor over om het volk opnieuw te leren
lezen. In een tijd waarin zelfs Joy Anna Tielemans en andere halfbakken BV's
zich auteur mogen noemen terwijl de kanalen voor schrijvers die écht
interessante literatuur proberen te schrijven steeds schaarser worden, lijkt
enige volksverheffing echt wel aan de orde. Voor je het weet wordt de canon een
lijst van (om een bon mot van Truman Capote op te rakelen) eminente typisten en
zetten we Saskia De Coster bij naast Gilliams en Couperus.
Dit is niet de plaats om het canon-debat te gaan voeren,
maar toch wil ik nog een laatste kanttekening plaatsen bij de brave selecties
van deze editie, met name omdat ze aantonen waarom de canon zo makkelijk een
doods begrip wordt. Heel veel canonieke werken zijn niet noodzakelijk het beste
of literair meest relevante werk van een auteur (en er is ook een verschil
tussen canonieke auteurs en canonieke werken, waarbij auteurs canoniek kunnen
zijn zonder één specifiek canoniek werk te hebben geschreven). Zo is Gerard
Reve wederom eens vertegenwoordigd met De
avonden (evenwel zonder fragment: de erven Reve liggen dwars voor
bloemlezerij) terwijl menig bewonderaar zich zal afvragen of een brief of
gedicht uit Op weg naar het einde
(1963) of Nader tot U (1966) toch
niet veel geschikter zou zijn. Of het verrukkelijke verhaal 'Eendje Kwak Kookt
Zijn Eigen Potje' (look it up!). Claus is er opnieuw met, jawel, opnieuw
dezelfde gedichten uit opnieuw De
Oostakkerse gedichten (1955). Welke bloemlezer heeft het lef om eens iets
uit Almanak (1982) of een andere
collectie knittelverzen te plukken, waar briljante vondsten en miniaturen te
lezen staan?
Voor de canon geldt zoals voor
alles: onbekend is onbemind. En misschien mag Jan Cremer er volgende keer ook
bij (hij leeft nog, dus was voor deze editie al bij voorbaat gediskwalificeerd:
enkel dode schrijvers mogen bij de club). En wordt het dan Ik Jan Cremer (1964) of De hunnen
(1984)? Of gaat de selectiecommissie dan echt haar eruditie tonen door iets te
selecteren uit Tropen (1980) of Sneeuw (1977), of uit zijn talloze
reisverslagen (De wilde horizon,
2005), waar Cremer zich vaak een groot stilist toont terwijl bijna niemand dat
vandaag nog leest?
Kortom: aarzel niet om dit boek
cadeau te doen aan iemand (of aan uzelf) die erop gebrand is om onze letteren
te ontdekken. Maar de samenstellers mogen in de toekomst toch liefst eerst een
denkoefening maken voor ze naar de drukpersen hollen. En zo zie je maar: zelfs
wanneer ze tussen de bedrijven door is samengesteld, blijft de canon
onverwoestbaar.
Antwerpen : KANTL/Vrijdag 2016. 2de druk, 403 p. ISBN
978-94-6001-372-0
© 2024 | MappaLibri