De poëzie van Lucebert brengt al
decennialang allerlei kritische en vooral wetenschappelijke pennen in beweging.
Dat is weinig verbazend. Lucebert geldt immers als een van de belangrijkste
naoorlogse dichters uit ons taalgebied (en die faam raakt stilaan ook in het
buitenland bekend), maar tegelijk ook als een onvoorstelbaar moeilijk en
hermetisch dichter.
Al vroeg beijverden enkele fans zich om de poëzie van Lucebert voor een
groter publiek verstaanbaar te maken, via algemene beschouwingen (bijvoorbeeld
door Paul Rodenko), maar vooral via gedetailleerde analyses van afzonderlijke
gedichten. In dat opzicht waren de bijdragen van Jesserun d’Oliveira van groot
belang. Hij was een van de redacteurs van het legendarische tijdschrift Merlyn, dat (zo wordt algemeen gezegd)
de praktijk van de close reading in het Nederlandse taalgebied introduceerde.
De hoofdbrok van het voorliggende boek bestaat trouwens uit artikelen die ruim
een halve eeuw geleden in Merlyn
verschenen. Ze proberen de teksten van Lucebert te ontraadselen door in te gaan
op het gedicht als taalconstructie. Informatie die buiten de tekst valt, van
encyclopedische en vooral van biografische aard (met inbegrip van de bedoeling
van de oorspronkelijke auteur), wordt zoveel mogelijk geweerd -- al wordt de
soep minder heet gegeten dan ze principieel wordt opgediend. Die vroege
bijdragen worden omkaderd door enkele stukken van recentere datum.
Het boek opent met
een mooie en openhartige ‘Gebruiksaanwijzing’, waarin de criticus zijn
overtuigingen neerschrijft. Hoewel hij niet onkritisch kijkt naar sommige van
de vroegere Merlyn-axioma’s
onderstreept hij toch de waarde van de aandacht voor de tekst, van de noodzaak
om als lezer zo bewust en zo accuraat mogelijk te lezen, om oog te hebben voor
zowel de historiciteit als de constructie van de voorliggende literaire tekst.
Tegelijk opent het boek met een historisch interview met Lucebert uit 1959
(later opgenomen in de bundel Scheppen
riep hij gaat van Au – Athenaeum 2009). In dat interview gaat het niet of
nauwelijks over het leven van de dichter, maar integendeel op zijn werkwijze en
zijn opvattingen, op zijn visie over zijn eigen poëzie en die van anderen. Het
blijft een unieke getuigenis uit eerste hand, ook na al die jaren. <br
/>
Daarna volgen de
analyses, waarvan enkele mettertijd een soort van klassieke status hebben
gekregen. D’Oliveira toont zich een bijzonder nauwlettend lezer. Hij probeert
woorden en beelden te identificeren en te verklaren, iets wat bij deze
moeilijke, vaak op klank en suggestiviteit gerichte taal niet vanzelfsprekend
is. Daarbij wordt veelvuldig gebruikgemaakt van benaderende parafrases, van
allerlei betekenislijnen in het gedicht, van de omringende gedichten als
aanvullende argumenten. Het resultaat is onveranderlijk het gedicht als een
constructie van allerlei vervlochten betekenissen, dat door de uitermate
intelligente lezer grotendeels wordt ‘geopend’ door de thematische krachtlijnen
ervan bloot te leggen. Die uitgangspunten worden in deze essays op magistrale
wijze gehanteerd, met oog voor nuances en voor wat een interpretatie niet
vermag. Het boek sluit af met enkele meer recente opstellen. Ook daarin staat
onveranderlijk het (latere) werk van Lucebert centraal, ook al is de positie
methodologisch toch wel minder stringent.
Luceberts zoekend oog is
bijgevolg een interessante bundel. Jammer is wel dat de criticus nauwelijks in
discussie treedt met het sindsdien gevoerde onderzoek. De bijdragen die hier
gebundeld worden zijn daarenboven zonder al te veel moeite beschikbaar, in
boekvorm of online. In die zin is dit mooie boek toch allereerst een hebbeding
voor gespecialiseerde bibliotheken en verzamelaars.
Amsterdam
: Prometheus 2015, 243 p. ISBN 9789044629934
© 2024 | MappaLibri