Begin
september 2013 sloegen de Nederlandse Taalunie, het Vlaams Fonds voor de
Letteren en het Nederlands Letterenfonds de handen in elkaar voor de literaire
tournee Ken je buren. Vlaamse en Nederlandse collega-auteurs stelden
elkaar en hun werk voor aan het publiek op verschillende locaties in Nederland
en Vlaanderen. Onder de duo’s bevonden zich Sylvia Vanden Heede en Bibi Dumon
Tak. Beide dames zijn verknocht aan dieren en dat doet zich gevoelen in hun
werk. An-Sofie Bessemans sprak met hen.
Sylvia Vanden Heede schreef
vroeger dierenverhalen die wel verzonnen waren, maar die echt gebeurd zouden
kunnen zijn: ‘een beetje Anton Koolhaas achterna’, zegt ze zelf. Daarnaast
heeft ze ook een heel ander soort boeken, voor eerste lezers: ‘Dat zijn
eigenlijk meer fantasieverhalen dan dierenverhalen’. ‘Vos en Haas zijn geen
mensen, maar eigenlijk ook geen echte dieren en dat geeft me een grote vrijheid
en ruimte voor fantasie. In ‘Wolf en Hond’ zit wel veel meer het typerende van
het dier. Wolf doet denken aan een grote, boze wolf, wat ik dan karikaturaal
uitvergroot ten opzichte van de lieve, trouwe, tamme Hond.’
Bibi Dumon Tak gaat er vooral
prat op altijd de waarheid te zeggen in haar boeken over dieren. Betekent die
aandacht voor objectiviteit en feitelijkheid dat ze vooral non-fictie schrijft?
Dumon Tak: ‘Non-fictie wordt vaak verward met iets heel schools, met
opsommingen, data, met iets wat niet mooi loopt. Ik vind het juist mooi om het
zo op te schrijven dat het ook literatuur blijft, fijn om te lezen, alsof je in
een verhaal zit waarin je onderweg van alles te weten komt.’
Tijdloos en onuitputtelijk
Beide dames stellen dieren centraal vanuit eigen overwegingen.
Dumon Tak schrijft over dieren omdat ze onuitputtelijk zijn: ‘De mens is voor
mij maar één soort en er zijn er duizenden. Dieren fascineren me. Zodra er iets
over een dier in de krant of waar dan ook verschijnt, lees ik dat.’ Dieren zijn
in zekere zin ook veilig in haar ogen: ‘Neem nu bijvoorbeeld seks. Ik zou nooit
over seks tussen mensen schrijven voor kinderen. Als je over mensen schrijft,
dan gaan kinderen denken aan hun mama en hun papa, en dat is veel te dichtbij.
Met dieren maak je het meer buiten de deur.’ In Bibi’s bijzondere
beestenboek heeft ze de beekjuffer beschreven. ‘De mannetjes zijn
natuurlijk uit op nageslacht, en daarom hebben ze een borstel op hun piemel.
Voor het mannetje een vrouwtje bevrucht, poetst hij haar helemaal schoon, om
zeker te zijn dat het zijn eigen nakomelingen zullen zijn die het vrouwtje
voortbrengt.’ Toch durft ze die verhalen nooit goed voor te lezen, omdat ze
vrij plastisch zijn. ‘Zodra het over vrouwtjes gaat, wordt het erg lastig. Ik
heb het nooit over een vrouwtje, want er is ook geen mooi woord voor — je hebt
bijvoorbeeld ook geen vrouwelijk equivalent voor piemel. Dus die sneuvelen
allemaal, die dieren. Ik moet daar nog een manier voor vinden.’
Vanden Heede ziet op haar beurt in dierenpersonages veel
mogelijkheden: ‘Met dierenpersonages kun je heel zintuiglijk te werk gaan.
Dieren voelen heel veel en dat is aantrekkelijk. Het tweede voordeel is dat
dieren vrij tijdloos zijn, het maakt niet uit in welke eeuw ze leven. Als je
met dieren werkt in een fictieverhaal, en dan ook nog eens met dieren die niet
echt op dieren lijken, kun je bovendien een eigen wereld met eigen wetten
scheppen. Als er een brief in de bus zit voor Vos en Haas, dan vraagt niemand
zich af wanneer de postbode langskomt, en of die met de fiets komt. Niemand
stelt zich vragen bij de ouders van Vos en Haas, ze hoeven ook niet naar school
of vroeg naar bed te gaan, ze kunnen op reis, ze kunnen hun eigen potje koken
en ze hoeven niemand te gehoorzamen. Dat kan allemaal. Terwijl je, als je over
kinderen schrijft, een stuk werkelijkheid, een stuk reëel leven van je lezers
in het boek krijgt en dat is volgens mij veel moeilijker voor hen.’
Beide schrijfsters
geloven in een band tussen het kind en het dier. Vanden Heede denkt dat de
meeste kinderen een natuurlijke aantrekkingskracht voelen bij dieren. ‘Ik denk
dat elk kind er wel van droomt om, zoals een dier, alleen in het bos te wonen,
om zijn eigen baas te zijn. In het echt zou dat nooit kunnen: het kind zou
angst hebben. Het dier in het bos, dat is een archetype van hoe het kind zou
willen zijn.’ In Dumon Taks ogen is een dier heel benaderbaar voor een kind.
‘Kinderen moeten in het leven leren om iemand toe te laten, om iemand te
vertrouwen. En ik denk dat dat heel makkelijk te oefenen is op dieren. Als kind
heb je ook woordloos contact met een dier, je legt het woorden in de mond, en
schrijft het gevoelens toe. Met een dier ben je gelijk.’ Vanden Heede voegt
daaraan toe dat kinderen tegelijkertijd ook de baas kunnen zijn over dieren.
‘Een hond aan de lijn houden en tegen anderen kunnen zeggen “Dit is mijn
hond”, dat geeft een kind het gevoel iets te zijn, voor iets te kunnen zorgen,
iets te betekenen in de wereld.’
Hoe zit dat, met die beesten?
De keuze voor een bepaald
dier hangt bij Vanden Heede sterk af van het soort verhaal dat ze schrijft. Bij
de reeks over Vos en Haas was haar keuze puur leestechnisch, want vos en haas
zijn makkelijke woorden van één lettergreep. ‘Bij Wolf en Hond was het anders’,
vertelt ze, ‘daar wou ik ook het karakter van die twee dieren uitspelen’. Bij
haar klassieke dierenverhalen — waarvan ze hoopt dat ze ooit nog eens de tijd
en gelegenheid vindt om die weer te gaan schrijven — kiest ze voor een dier dat
haar fascineert: ‘In de tijd van Wok van de wilden woonde ik aan het
water en dan zag ik die eenden, hoe ze op een gegeven moment een paar begonnen
te vormen, hoe die woerden een diepgroene kop kregen, hoe ze zich uitsloofden,
gingen fluiten en zich helemaal oprichtten uit het water om die wijfjes te
behagen. Dat intrigeerde me. En voor ik het wist hadden die dieren een eigen
stem, kwamen er verhalen in mijn hoofd, die ik gewoonweg moest
opschrijven.’
Met Vos en Haas zit ze in een
tredmolen, zowel de lezers als de uitgever verlangen almaar meer. Maar als een
verhaal van haarzelf uitgaat, dan dient een dier zich gewoon bij haar aan.
Bij Dumon Taks keuze speelt ook mee dat ze door een
dier gefascineerd moet raken. ‘Eigenlijk past elk dier in mijn verzameling’,
zegt ze, ‘maar er moet iets zijn waardoor ik gegrepen word, iets waarvan ik
denk: “dat is gaaf, dat is nieuw, dat weet niemand, dat ga ik delen.”’ Van de
dieren in haar nieuwste boek, Bibi’s doodgewone dierenboek, die bij
wijze van spreken in ieders achtertuin lopen, denkt iedereen ze te kennen. Maar
de schrijfster voelde de ernstige behoefte om haar lezers te laten weten dat
helemaal niet zo is, dat ze gewoon dénken dat ze die dieren kennen. Het een
grijpt ook in het ander bij haar: ‘Omdat ik zoveel lees, kom ik ook verhalen op
het spoor. Ik was Laika tussen de sterren aan het schrijven, over de
ruimtehond Laika, ter gelegenheid van de Nederlandse Kinderboekenweek, en zo
kwam ik uit op meer dieren die mensen helpen en op een beer die een mascotte
was tijdens de Tweede Wereldoorlog: Wojtek. Toen dacht ik: “Dit is zo’n
waanzinnig verhaal, dat moet ik niet in één hoofdstukje vertellen, daar moet ik
een heel boek aan wijden.”’ Dat werd Soldaat Wojtek.
De aard van het dier
Het karakteriseren van een dier naar zijn aard is volgens
Vanden Heede een heel belangrijk aspect in haar klassieke dierenverhalen.
Lezers zeggen haar soms: Wat kun jij goed in de huid van dat dier kruipen, dat
is zo echt! Maar zelf zegt ze: ‘Natuurlijk is dat niet echt, want ik heb het
verhaal verzonnen. Met een dier kun je doen wat je wil, de auteur is meester
over het verhaal. Maar een goed dierenverhaal moet zo verzonnen zijn dat mensen
zeggen: “Ja natuurlijk, het klopt, zo is dat”’ Ze waakt erover dat echt het
dier aan het woord is in haar verhalen en dat is volgens Vanden Heede een
kwestie van aanvoelen en meeleven. ‘Bij Wok van de wilden bijvoorbeeld
trachtte ik mij voor te stellen dat ik in het water leefde, probeerde ik mij
voor te stellen hoe het moet zijn om in de winter in een ijskoud wak te
zwemmen, als de wind door je vleugels zoeft, om brood en de eierleg het
belangrijkste in het leven te vinden enz. Je probeert je gewoon voor te stellen
hoe het is om een eend te zijn. Bij Katers jagen ‘s nachts probeerde ik
me voor te stellen hoe het moet zijn om door het kattenluik te ontsnappen ‘s
nachts, hoe de wereld er dan uitziet, hoe die ruikt. Niet door de ogen van een
mens, maar van op kattenhoogte. Je wordt eigenlijk je personage.’ <br
/>
Dumon Tak wil bij het
bij het karakteriseren van dieren eigenlijk vooral weten ‘hoe het zit met die
beesten, wat voor dier het eigenlijk is’. De objectieve informatie weegt door,
maar al die feiten vermommen opdat ze niet op
het boek zouden wegen, vindt ze geen makkelijke oefening. ‘Op sommige momenten,
als ik me inlees voor de korte dierenportretten bijvoorbeeld, denk ik: dit is
lelijke informatie. Daardoor is bijvoorbeeld het fruitvliegje gesneuveld uit Bibi’s
doodgewone dierenboek: de informatie was op de een of andere manier te
ingewikkeld, er zaten allerlei ja maar-en aan. Als ik die allemaal moest gaan
opschrijven, dan werd het verhaal lelijk. Eigenlijk is de vorm of de manier
waarop ik het schrijf bijna nog iets belangrijker dan de informatie. Als ik
iets niet mooi vind, dan laat ik het weg, dan sneuvelt het dier’. Al heeft ze
een methode gevonden om soms nog iets recht te zetten, via ‘nog even
over’-ditjes, ingelaste weetjes eigenlijk. Dumon Tak: ‘Ik had als achtergrond
voor Bibi’s doodgewone dierenboek twee boeken over mussen gelezen
en toen ik niets extraordinairs kon vinden, iets bijzonders wat ik bij andere
dieren wel vond, dacht ik: die mus moet toch in dat boek. Maar je kunt geen
verhaal bouwen op weetjes, die tonen niet hoe het beestje in elkaar zit. Je
hebt eigenschappen nodig. Dus toen heb ik in mijn verhaal over de mus
geschreven: ‘nou ja mus, jij bent zó gewoon, ga maar weg.’ En dan zou de lezer
schrikken, en uiteindelijk groeit de mus via de weetjes nog echt uit tot held.’
Twee stellingen
Gevraagd of ze schrijft vanuit een
zeker engagement voor de dieren, knikt Dumon Tak instemmend. ‘Maar ik ben niet
moralistisch, althans hoop ik van niet. Maar af en toe sluipt er misschien wel
een keertje iets in. Je zou mijn werk verhuld ecokritisch kunnen noemen. Iedere
lezer moet uiteindelijk zelf beslissen, maar ik hoop dat als je mijn teksten
over dieren leest, dat je denkt: “We moeten dus goed zorgen voor die dieren”.
Niet omdat ik het zo zeg, maar omdat dat mijn tekst zo tot de lezer spreekt.’
Als Vanden Heede aan Dumon Tak vraagt wat we dan moeten doen met het
zevenstippelige lieveheersbeestje, ‘gewoon doodslaan?’ [in Bibi’s doodgewone
dierenboek haalt Dumon Tak uit naar het zevenstippelig lieveheersbeestje, onder
andere omdat die andere soorten verdringt, A.S.B.], schiet die laatste in
de lach. ‘Allemaal doodmaken, die beesten’, grapt ze. ‘Ja, toen ik dat schreef,
dacht ik ook: gaan al die kinderen dat lieveheersbeestje nu doodmaken, dan heb
ik dat dus op mijn geweten. Het is waar, de lezer denkt: hé wat een rotzak, dat
lieveheersbeestje. Ik ben diegene die dat bepaalt, dat klopt. Ik had ‘em ook
heel lief kunnen maken.’ <br
/>
Vanden Heede heeft die verantwoordelijkheid liever
niet. Lieveheersbeestjes zijn ook nuttig, zou zij schrijven. En Dumon Tak
bevestigt dat: ‘Ja, ze zijn ook heel nuttig, want ze eten bladluizen op. Dat
staat er ook wel, alleen een beetje…’ [aarzelt]. Vanden Heede vat samen:
‘Jij maakt eigenlijk wel fictie van de non-fictie hé, op die manier?’ Dumon Tak
betoogt dat je toch iets moet doen met informatie, je moet stelling nemen. ‘Er
moet een referentiekader zijn en dat is niet het lieveheersbeestje of de
pinguïn, dat ben ik. Anders blijf je zo afstandelijk.’ Vanden Heede vindt dat
oneerlijk: ‘Als ik zou schrijven dat het zielig is voor een pinguïn om alleen
door de poolvlakte te moeten trekken, dan zou ik denken dat ik niet mag
vermenselijken, want die dieren zijn daaraan aangepast, die voelen zich daar
lekker.’ Dumon Tak valt in: ‘En dan krijg je dus meer een schoolboek.’ <br
/>
Vanden Heede denkt
ook dat de kans dat non-fictie op die manier heel saai wordt heel groot wordt.
Ze vindt het zelf heel moeilijk om non-fictie te schrijven. ‘Ik werk nu aan een
nieuw boek over Wolf en Hond waarin fictie en non-fictie gemengd worden. Maar
op aanraden van mijn uitgever heb ik het non-fictiegedeelte aan collega Inge
Bergh overgelaten. Want bij non-fictie heb je al die feiten, wat laat je weg en
wat niet, op welke basis doe je dat? Als ik er bij non-fictie een verhaal aan
toevoeg en feiten weglaat, dan heb ik het gevoel dat ik de waarheid oneer
aandoe. Fictie ligt me veel beter, want bij een verhaal ben ik de baas: wat ik
vertel, beslis ik zelf, en wat ik vertel, is waar omdat ik het vertel. Wat jij
doet, Bibi, vind ik heel goed, maar eigenlijk maak je verhalen.
Dumon Tak bevestigt dat en zegt ook: ‘Dat moet je durven.
Ik doe het ook steeds meer, ik permitteer me steeds meer. Ik weet niet waar de
grens is, maar het kan zijn dat ik er op een dag overheen ga. Ik vermenselijk
heel erg in mijn non-fictie. Ik heb net een stukje geschreven voor de krant
over de atlasvlinder, de grootste vlinder op aarde. Prachtig dier, heerlijk om
te beschrijven. En het duurt vrij lang voor de atlasvlinder echt een vlinder
is, en het enige wat hij daarna nog moet doen is paren en zorgen dat er nieuwe
eitjes komen, daarna gaan ze dood. Sterker nog: ze hebben geen mond, ze kunnen
niet eten. En dat schitterende dier, die fee van het oerwoud, kan niet eten,
kan niet voortbestaan… Ik las dat en ik was zo kwaad. Maar alleen mensen zien
de schoonheid van die dieren, andere dieren liggen er niet van wakker, die
kijken niet naar schoonheid. Ik ben dus boos op de natuur, terwijl dat
eigenlijk onzin is. Waarschijnlijk heeft die vlinder helemaal geen honger en
heeft die ook helemaal geen maag gekregen.’ Vanden Heede vergelijkt de
atlasvlinders met zalmen die tegen de stroom opzwemmen, uitgeput paren, sterven
en opgegeten worden. ‘Dat kun je zielig vinden’, zegt ze, ‘ maar dat is hun
levensdoel. Wij hechten als mensen veel betekenis aan het leven, maar leven is
voor dieren in feite gewoon het leven. ‘
Verzonnen waarheid?
Het
leven is voor dieren gewoon het leven, zegt Vanden Heede. Maar hoe tonen beide
schrijfsters het leven, met al zijn moeilijkheden? Dumon Tak vindt dat je als
kinderboekenauteur rekening moet houden met je lezers. ‘Stel dat ik erachter
gekomen zou zijn dat de beer Wojtek kapotgeschoten was door de Duitsers, dan
had ik er geen kinderboek van gemaakt. Een heel boek over een dier waar je zo
van gaat houden, maar dat aan het eind sneuvelt, dat kun je kinderen niet
aandoen. Het is anders bij Laika tussen de sterren, vind ik. Daar
schrijf ik van bij het begin dat Laika is doodgegaan, maar daarna zijn er
andere dieren in de ruimte gekomen en dat geeft wat opgewektere verhalen. Ik
heb zelf op school geleerd dat Laika is teruggekomen, de Russen hebben ons
misleid en die mythe wilde ik doorbreken. Het is niet leuk om te zeggen dat ze gestorven
is, maar dat is de waarheid.’
Als Vanden Heede vraagt of ze het verhaal van Wojtek niet
zou veranderen dan, schudt ze van neen, Dumon Tak wil bij de waarheid blijven.
Maar bij de vraag of ze nooit de verleiding voelt om een verhaal mooier te
maken, nuanceert ze: ‘Kijk, goede non-fictie kan niet zonder fictie. Je bent er
nooit helemaal bij, dus soms moet je even een kort bochtje nemen, of je bedenkt
er een personage bij. In Soldaat Wojtek heb ik de karakters van de
soldaten verzonnen. Hun namen bestaan echt, de soldaten hebben dus echt
bestaan, maar ik heb hen nooit ontmoet, want ze waren allemaal dood, dus die ik
heb hen ieder een eigen karakter gegeven. Dat is dan het fictiegedeelte, maar
over de beer zelf is zoveel bekend dat ik dat allemaal wel kon verifiëren.’
Die
harde waarheid!
Of het misschien makkelijker is om in
non-fictie de harde waarheid te tonen dan in fictie, daar zijn de schrijfsters
het niet meteen over eens. Dumon Tak denkt van wel, Vanden Heede weet het zo
niet: ‘Vroeger had je altijd het adagium dat kinderboeken met een positieve
noot moeten eindigen, maar ik zou niet weten waarom. Anderzijds heb ik een
slecht einde in een kinderboek zelf nog niet uitgeprobeerd. Bij mijn debuut Spiegelplas
zei mijn uitgeefster wel dat ik het einde wat hoopvoller moest maken. In het
boek komt een jongen terecht in een spiegel, aan het einde gaat hij terug in
zijn eigen wereld, maar hij moet zijn hond achterlaten. Mijn uitgeefster vond
dat dat niet kon. Het einde was te open en te droevig. Dus dat heb ik dan
veranderd. Vandaag denk ik: Waarom mocht dat eigenlijk niet?’
Dumon Tak werpt tegen: ‘Omdat de lezer zo in jouw wereld
stapt, dat kun je een kind niet aandoen.’ Vanden Heede vraagt zich daarop af
wanneer een kind dan ophoudt met een kind te zijn, maar dat weet Dumon Tak niet
te overtuigen: ‘Ik heb dat als volwassene nog steeds. Ik heb een tijd geleden
een prachtig boek over een circushond gelezen. Op de laatste bladzijde rent dat
hondje onder een auto. Ik was kwaad, kwaad, ontdaan!’ Maar Vanden Heede
repliceert: ‘Dat is toch juist wat de kracht van literatuur uitmaakt? Als kind
heb ik tranen met tuiten gehuild bij boeken die slecht afliepen en al was ik
kwaad op de schrijver, toch wou ik steeds zulke boeken blijven lezen. In Katers
jagen ’s nachts wordt een kat overreden, niet het hoofdpersonage en ook
geen sympathieke kat, maar ik heb daar wel een nacht van wakker gelegen. Ik ben
momenteel een volwassenenthriller voor laaggeletterden aan het schrijven en ik
bouw een sympathie op voor het slachtoffer van wie ik weet dat hij gaat sterven
of in coma zal raken en ik vind dat heel erg, maar het is maar verzonnen…
Bovendien is het leven toch ook zo? Een kind overleeft doorgaans zijn huisdier.
Als je niet tegen de dood kunt, moet je geen dieren nemen. Dat is het leven. En
een boek geeft toch het leven weer? Je kunt je toch wapenen tegen het leven?’
Het
geanimeerde gesprek tussen de dames kan nog uren verdergaan, maar we sluiten af
met een laatste kwestie: Is het anders om voor volwassenen te schrijven dan
voor kinderen? Dumon Tak bevestigt dat volmondig. ‘Bij volwassenen kun je alles
schrijven wat je wil. Dat was voor mij een openbaring. Toch heb ik bij Wolfskwint,
mijn roman voor volwassenen die in oktober verschijnt, niet het gevoel dat ik
de baas ben over wat ik schrijf. Bij mijn kinderboeken ben ik echt heer en
meester, dat is gegroeid na al die jaren. Nu sta ik weer helemaal onderaan. Het
is alsof ik een heel nieuw bos betreed: ik ken de weg nog niet helemaal en het
kan best zijn dat het bos mij gaat opeten. Bij kinderboeken heb ik dat niet
meer, daar weet ik de paadjes te vinden, ik vind het wel nog steeds spannend,
maar ik heb niet meer het gevoel dat ik er overvallen kan worden. Bij kinderboeken
ben ik geneigd om dingen uit te leggen. Mijn redacteur wees me erop bij Wolfskwint.
Dat moest ik echt leren. Als je een ander genre gaat schrijven, moet je dat
eerst veroveren. Bij volwassenenboeken heb ik ook geen behoefte om er een
grappige twist aan te geven, bij kinderboeken wil ik het luchtig houden.’
Vanden Heede
wil het onderscheid niet zo scherp trekken. ‘Ik maak bij mezelf meer een
onderscheid tussen mijn boeken voor eerste lezers en boeken voor oudere
tieners. Sporen kan bijvoorbeeld ook makkelijk door volwassenen worden
gelezen. Anderzijds werk ik al jaren aan een roman voor volwassenen en herken
ik een beetje die onrust van Bibi of het wel zal lukken. Van Vos en Haas weet
ik dat, ook al is het lastig, ik dat boek uiteindelijk wel af krijg en dat het
zal worden gelezen. Bij een werk voor volwassenen heb ik die garantie niet.’
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2013
© 2024 | MappaLibri