‘Alleen met
dit engelhart kan je verzamelen’
Wie het werk van dichteres,
beeldend kunstenaar én jeugdauteur Lies Van Gasse overschouwt, zal op zijn
minst moeten erkennen dat zij bundel na bundel, boek na boek, project na
project ongebaande wegen opzoekt, en dát ondanks de enigszins behoudsgezinde teneur
van haar debuuttitel: Hetzelfde gedicht steeds weer (Wereldbibliotheek 2008).
De behoefte of aandrang haar eigen grenzen steeds weer te verkennen en die zo
mogelijk te verleggen, spreekt eens te meer uit palganeem, een
pluriform, iconografisch en typografisch erg verzorgd hardcoverboek dat onlangs
werd gepubliceerd bij de nagelnieuwe uitgeverij kwakman & smet. Het betreft
het eerste deel van de prestigieuze reeks ‘Janosz’, waarin werken met een hoogstaande
artistieke vormgeving (zullen) worden uitgegeven.
De harde – of zachte – kern van de
bundel is een briefwisseling tussen Heremiet, die op het gefingeerde (schier)eiland
‘palganeem’ verblijft, en Kind, een opgroeiende jonge vrouw met een onbevangen
instelling, die in een grootstad tracht te overleven (en daardoor meteen
reminiscenties oproept aan de bundel Wassende stad). De correspondentie
bestaat uit twaalf uitvoerige brieven: zes die op een lichtblauwe achtergrond
zijn afgedrukt en afkomstig zijn van Heremiet en zes antwoorden/replieken op
roze achtergrond van Kind, die de vorm aannemen van door schetsmatige illustraties
geflankeerde bedenkingen en oprispingen. In de brieven van Kind houden woord en
tekening elkaar doorgaans in evenwicht, al is de negende brief duidelijk een
soort graphic novel waarin de tekst ondergeschikt is aan het beeld (en daardoor
onwillekeurig herinnert aan eerdere proeven als Sylvia (2010), Zand
op een zeebed (2015), Nel, een zot geweld (2016) en Een held
(2019)). Het epistolaire format doet overigens ook denken aan de door Annemarie
Estor en Van Gasse uitgewisselde lyrische correspondentie die resulteerde in
het epische gedicht Het boek Hauser (2013).
In de uitgewisselde brieven wordt
gerapporteerd over totaal verschillende werelden. Omdat die van Kind
handschriftelijk zijn en niet altijd even goed ontcijferbaar, zijn alle brieven
ook in gedrukte vorm opgenomen in de bijlage ‘Transcripties’. Maar de échte
wereld van Kind komt bij uitstek tot uiting in hoe ze schrijft, tekent en
lijnen trekt doorheen haar leefruimte: die wereld is grillig of krullerig en komt
vooral tot stand in de ‘cirkelvormige’ gedachten en herinneringen aan Heremiet of
vertoont een ‘wierachtige’ structuur, in de transcriptie opgerekt tot
‘wierookachtige’ structuur. Tegelijk is de buitenwereld haar vijandig gezind en
wordt zij het slachtoffer van fysieke agressie, waarover ze spreekt met een
medium/ziener en met een zekere Eendman, die haar ‘totaal ongepast’ op de mond
kust en blijkbaar ‘geen mondmasker’ draagt. Smokkelt Van Gasse hier een echo
van de covidmaatregelen binnen én een verwijzing naar het coronavirus, dat trouwens
ook opduikt in de bundel Beestjes (2021)? Het zou best kunnen, aangezien
ook in de elfde brief sprake is van ‘onheilsberichten, / een nieuwe oorlog, /
een oud virus / beelden die me aan / voorbije werelden herinnerden’. Uit die benarde
wereld wil ze in ieder geval weg, om zich bij Heremiet te kunnen vervoegen,
zoals uit het slot van de zevende brief blijkt: ‘ik zocht een ingang / een
kier, een spleet, een deur’. Ongetwijfeld betreft het een toegang naar de
eilandwereld van Heremiet, al gaat het tegelijk om een verzuchting die aansluit
op een kernmotief uit de al genoemde bundel Beestjes, waarin te lezen
staat: ‘Door een kier ziet de werkelijkheid / er altijd een beetje beter uit’.
De wereld van
Heremiet is die van een onbewoond eiland, waar de ouder wordende vriend van
Kind zich overgeeft aan het visueel en manueel betasten van zwerfkeien waarin de
kristallijne morfologie van de aarde zichtbaar is. Hij vindt er een keivormig vogelei
dat hij blijkens zijn eerste brief aan Kind wil schenken en waarvan de details pas
in de slotregels van de twaalfde brief worden gereveleerd. Daaruit blijkt dat uit
het ei een soort homunculus of toch een miniatuurmensje geboren wordt: ‘Even
spreidt het mensje de vingers en opent het de mond. Dan knapt het dunne vlies
rondom’. Een filmisch beeld dat doet denken aan de golem of aan Gollum in J.R.R.
Tolkiens In de ban van de ring. Heremiet omschrijft zichzelf als
‘geruisloos aanspoelend op dit eiland’, alsof hij in permanente staat van aankomst
verkeert, en heeft het in de vijfde brief over een ‘quarantaine’ die ‘niet [zijn]
eigen keuze’ is. Staat de eilandbeleving voor die van het leven, die per
definitie niemands eigen keuze is? Of voor een zich langzaam voltrekkende
epifanie? Wat er ook van zij, hij leert er iemand kennen met wie hij losse gesprekken
aanknoopt: ‘een trouwe vriend’ in de vorm van ‘een reusachtige steen’, die door
oude bewoners ‘Matzikivi’ werd gedoopt. Veel antwoorden geeft die uiteraard niet
en in dat opzicht spiegelt hij wellicht de functie die Eendman vervult voor Kind.
Die suggestie lees ik althans in de retorisch getinte tiende brief: ‘Matzikivi vertelt
me steeds minder. Ik ga naar hem toe, vertel me over jouw brieven. Hij zwijgt.
Ik vertel hem over je ontmoetingen met Eendman. Ik vraag me af hoe mijn eigen
gezicht er uit ziet op het eind van de dag. Hij zwijgt. […] Ik vertel hem over
de steen in je buik. Hij zwijgt’. Die ervaring bezegelt ook de relatie tussen Kind
en Eendman: hij ‘stak nog af en toe zijn snavel tussen de deur, maar ik liet
hem niet meer binnen’.
Een opmerkelijk aspect van Heremiets beschouwelijke bestaan
op het eiland is dat hij er allerlei zeldzame planten en varens verzamelt, niet
als ‘wetenschapper’, maar als ‘een nieuwsgierige liefhebber’, ‘als een jutter’.
Het verbaast dan ook niet dat hij Kind in zijn laatste brief de raad geeft een
soortgelijke verzameling aan te leggen. Het gaat om schijnbaar waardeloze vondsten
als ‘een schepje, / het karkas van een kleine vogel, een stukje mos, / een modderige
veer, / een kronkelige tak…’. Dat is hoe dan ook een bescheiden aanzet, aangezien
‘de verzameling van de heremiet’ zelf heel wat ambitieuzer en kosmischer oogt. Die
is in extenso opgenomen in een cyclus van veertien gedichten, geprangd/ingeschoven
tussen de zesde en zevende brief, en vormt dus in zekere zin het ingebedde zingende
hart van de briefwisseling. Daarin wordt ook de intieme en toch afstandelijke relatie
tussen beide protagonisten nader uitgespeld. De gedichten zijn erg verschillend
van aard en laten soms de planten zelf aan het woord, al lijkt Kind me telkens
weer de geïntendeerde lezer. Zo althans valt het korte gedicht ‘broedeiland’ te
lezen:
‘Alleen
met dit engelhart kan je verzamelen:
veertjes, kleine visjes,
eindeloze rijen stilte
die je tussen de stenen had uitgezet en
die,
schelpachtig,
verbrijzeld,
kleine torentjes gingen vormen.
Bloeiend als zeesla,
kiemend als huid.’
In de loop van de twaalf brieven groeien de personages naar
elkaar toe, naar ‘een toekomst waarin WIJ elkaar weer ontmoeten’, zoals het op
het einde van de negende brief heet. Bovendien lijken ze zich meer en meer in
elkaar te spiegelen. De hut met de omheinde tuin van Heremiet gelijkt gaandeweg
meer op de leefwereld van Kind, hun gedachten blijken even kronkelig, terwijl
ze allebei op hun manier een bijzondere verhouding onderhouden met keien of
stenen en (op)tekenen wat ze vaststellen op papier: ‘Tekenend probeer ik deze
wereld te bewaren, want terwijl de dagen verstrijken, brokkelt hij af en gaat
hij kapot’, aldus Heremiet. De steeds inniger wordende verstrengeling blijkt
overigens ook uit een aantal vaste motieven die in de brieven opduiken. Zo
heeft Heremiet het over ‘deze dunne aarde’, ‘dunne, maar onmiskenbaar
menselijke stemmen’ en heeft Kind het over ‘twee heel dunne mensen’ en ‘het
dunne vlies rondom’. ‘Dun’ wijst op broosheid, breekbaarheid of kwetsbaarheid
en dat geldt ook voor het ‘wit’ dat her en der verschijnt en culmineert in de laatste
beschrijving van de steen waarop de naam van Kind te lezen staat en die ‘nog
het meeste doet denken aan een vogelei. De huid is wasachtig wit en op sommige
plekken blinkend of doorschijnend. Het wit is bedekt met zwarte en donkergrijze
spikkels’. De ‘huid’ is net als de ‘spiegel’ een vaak terugkerend motief in
deze meanderende brieven en gedichten.
Gaat ‘wit’ aan alle andere
kleuren vooraf of is het de afwezigheid van elke andere kleur? Daar bestaan
allerlei theorieën en opvattingen over. Om de lezer bij de les of bij de hand
te houden heeft Van Gasse gezorgd voor een aparte kleurencode , ‘Lezen op
kleur’, ingevoegd tussen de tiende en elfde brief. Negen kleurschakeringen zijn
voorzien van tekst en uitleg en zijn uiteraard gebaseerd op de aquarellen,
tekeningen en schetsen die het hele boek verluchten. Ze zijn ook deels
geïnspireerd op wat de dichteres bij Wittgenstein – uit zijn nalatenschap – en
Maggie Nelson (Bluets, 2009) heeft opgepikt. Maken kleuren de wereld
minder wit? Dat blijkt alvast uit wat ze bij ‘bloedrood’ heeft genoteerd: ‘De
kleur van de druppel (pagina 37) op de grond waarin Kind rare vormen tekent’.
Op de kleurencode, die besluit met een aantekening over ‘een paarse schijn […]
boven palganeem’, volgt een prachtige aquarel gespreid over twee volle pagina’s.
Daarop is de dreigende wolkenhemel te zien die soms huiverend over het eiland schuift,
dat geïdentificeerd wordt als Käsmu, het Estse schiereiland waar de auteur, net
als Benno Barnard in 2004 en Miriam Van hee in 2014, in de loop van 2016 mocht
verblijven. Dat het haar nieuwe verzen, ideeën en verstilde beelden in de pen
gegeven heeft, is onmiskenbaar. Daar is het geïllumineerde, tot in de kleinste picturale
details verzorgde palganeem het aantrekkelijke resultaat van.
Het boek besluit met
een als strip gepresenteerde dialoog tussen een moeder en een zoontje. Ook daarin
verschijnen stenen, idealen, een virusje én een stok om dat laatste op afstand
te houden. Enige onbevangenheid en kinderlijke ironie kun je de tekeningen niet
ontzeggen. Ze contrasteren scherp met de onderaan of in de tekeningen
doorlopende, bijna integraal doorgestreepte citaten uit Franstalige boeken. Die
buitentekstuele band, met flarden onleesbare tekst uit (vertaalde) werken van onder
anderen François Mauriac, Paul Auster, Paul Lafargue en Joris-Karl Huysmans,
doen denken aan de uit krantenknipsels opgebouwde tekstband bovenaan de
pagina’s in Menuet van L.P. Boon of de ‘newsreel’ in de USA-trilogie
van John Dos Passos. Hier en daar kieren afzonderlijke woorden of halve zinnen
door de zwarte tekst heen. En dat sluit mooi aan bij de openingsverzen van het
boek: ‘Mensen kijken door de kier. / Mensen roepen tot de einder’. Wie het helemaal
leest, zal door meer dan een kier kijken en roepen tot de einder.
Lies Van Gasse: palganeem,
Janosz 1, kwakman & smet uitgevers, Rotterdam 2023, 192 p. ISBN 97883145327
© 2024 | MappaLibri