In de flaptekst wordt Paul Biegel een ‘meesterverteller’ genoemd en dat
is hij zonder twijfel. Ook al zijn de verhalen uit De zoute goudvis al enkele decennia oud (ze verschenen onder meer
in Kinderverhalen (1966) en Het olifantenfeest (1979)), het blijven
tijdloze voorleesverhalen door de fantasierijke inhoud en vooral de beeld- en
klankrijke taal.
De openingszinnen van ‘De drie vogeltjes’ typeren
Biegels stijl meteen: ‘In de eikenboom achter het huis van tante Sibelius zaten
drie nestjes. Keurig naast elkaar op een tak; net drie huisjes. In het eerste
nestje woonde het vogeltje Hip, in het tweede woonde het vogeltje Wip, in het
derde het vogeltje Nipperdenipsi Pip.’ De afwisseling van een langere en twee
korte zinnen bepaalt meteen het ritme. De drieledige structuur zet zich door in
de volgende zin, gebouwd op herhaling en parallellie en met een klankrijke
climax. Driedelige opsommingen behoren tot het wezen van Biegels stijl, even
verder luidt het: ‘Ze begonnen aan de gouden ketting te trekken, piepend,
krijsend en krassend.’ Voor extra voorleespret in de verhalen zorgen de
versterkers (‘heel verschrikkelijk akelig’, ‘heel vreselijk ontzettend’), de
vele vragen, de talrijke klanknabootsingen (‘hipper-de-hip’, ‘kraai-kras’ …),
allitererende neologismen (‘een lange slierteslang’) en de rijmpjes, die vaak
geïnspireerd zijn door oude bakerrijmen en sprookjes. Het slot van ‘De zoute
goudvis’ brengt een apotheose van klanken met de allure van een onvervalste
tongtreiteraar: ‘De volle-bolle, volle-volle, volle-bolle rolbuik-vis./ De
slippe-slappe, volle-bolle, sliere-slakke rolbuik-vis.’ Zo gaat het nog even
door. Ook typisch Biegel is hoe hij sommige personages een eigen taal geeft. De
humeurige graskabouter zegt telkens weer ‘zeur niet’ en de koningin praat
majesteitelijk: ‘Er wordt een nieuwe vijver gemaakt. […] Een vijver van
verdriet. Ik zal hem tezamen met mijn hofdames volhuilen met tranen.’ <br
/> Paul Biegel is een sprookjesverteller. Zijn verhalen spelen vaak in een
grensgebied, een mistig, drassig landschap op de grens van de bewoonde wereld,
zoals in ‘De nevelkindertjes’. De volgende zinnen verwoorden mooi de overgang
naar het rijk van de fantasie: ‘Op een late avond, toen de maan met helder
licht op de witte dwarrel-dampen scheen en de boer Japik al lang naar bed was
gegaan, gebeurde er iets wonderlijks.’ Met dergelijke zinnen hangen de
luisteraars aan de lippen van de voorlezer. Het verhaal over de boer Japik is
mijn favoriet: Biegel legt zoveel warmte in dit koude nevelverhaal, waarin het
onvoorwaardelijke geloof in de verbeelding zelfs de dood een zacht randje
geeft. De dood speelt ook een rol in ‘De zoute goudvis’, een sprookje in de
traditie van Grimms ‘De visser en zijn vrouw’, dat eindigt in een triomf van de
lach. Humor vormt de basis van ‘De ondeugende schoenen’, waarin Biegel
elementen uit ‘De rattenvanger van Hamelen’ verwerkt. Het verhaal begint
tegendraads: ‘De hele dag moet ik lopen waar die vader heen wil. Ik ga in mijn
eentje lopen. Lekker de andere kant op.’ Die beslissing van een schoen zorgt
voor een toenemende carnavaleske chaos. ‘Het verdwaalde konijntje’ speelt het
duidelijkst in op herkenbare gevoelens voor kinderen. ‘Jacob Kikker’ heeft dan
weer iets van een fabel, maar dan wel met een anti-fabelachtig slot: de bazige
kikker Wassili krijgt helemaal geen lesje. Zo speelt Biegel meesterlijk een
spel met genres en motieven en ook dat maakt zijn verhalen blijvend
verfrissend.
Mies van Hout toont zich een waardig opvolgster van
Babs van Wely, die de uitgaven uit de jaren zestig en zeventig illustreerde met
sobere pentekeningen. Van Hout maakt expressionistische schilderijen in felle
kleuren, met expressieve borstelstreken. Ze concentreert zich niet zozeer op de
uitbeelding van de verhalen, maar probeert vooral de sfeer weer te geven en dat
doet ze met verve. Pakkend is de verlorenheid van het kleine konijn in een
witte vlek tussen de grillige takken in een cirkel van rood en oranje. Al even
expressief is de eenzaamheid van de kikker op een plompenblad in de grote,
groene vijver. Mooi is ook het contrast tussen de schonkige boer Japik en de
ijle nevelkindertjes. En hoe krachtig is het beeld van de zoute goudvis met de
visser op zijn rug, gevangen in een eindeloze golf.
De
sprankelende taal en de spetterende illustraties maken dat De zoute goudvis goud waard is.
Rotterdam: Lemniscaat, 2015, 62 p. :
ill. ISBN 9789047704973
deze pagina printen of opslaan