9+ - Hondenliefhebbers
zijn van alle tijden, maar de afgelopen jaren namen opvallend veel mensen voor
het eerst een hond in huis: de vertaling van Čapeks Pudlenka
of… ik had een hond en een kat komt dus als geroepen. In acht treffende
stukken observeert de Tsjechische auteur Karel Čapek zijn
honden en katten (die elkaar nagenoeg eindeloos blijven opvolgen), zijn
kunstenaarsbroer Josef Čapek en hijzelf zorgen voor
sprekende illustraties in cartooneske stijl. Hoewel dit boek uit 1933 destijds
verscheen als krantenstukjes die deels onder een rubriek voor kinderen verschenen,
is de keuze om het ook nu nog als kinderboek te publiceren (Pudlenka kreeg
de NUR-code 270) opvallend – en wellicht te verklaren door de relatie met het
eerder vertaalde Dasja, oftewel het leven van een pup dat nadrukkelijker op kinderen is
gericht.
Hoezeer
kinderen ook van honden of katten houden, veel van de vergelijkingen en
verwijzingen vallen buiten hun leefwereld of te verwachten kennis. Zo
beschrijft Čapek hoe zijn hond Minda ‘gebogen en
trillend als een onteerde maagd’ bleef staan en ‘haar eerste verwijtende
plasje’ liet lopen. Elders kadert hij de voorkeur voor bepaalde hondensoorten
in de beeldvorming rond nationaliteiten en rijmt hij dobermanns en herders met
‘een cultus van kracht, uiterlijk vertoon en een soort van imperialisme’. Ook
de prachtige, maar vaak wat barokke taal zal voor de meeste hedendaagse jonge
lezers een flinke uitdaging vormen. De ‘jeugd’ uit jeugdboek moet hier dus
vooral worden begrepen als ondergrens, en het is te hopen dat het boek met deze
classificatie niet een heleboel potentiële lezers misloopt.
Voor wie houdt van honden én
mensen heeft dit ouder werk in de vlotte vertaling van Edgar de Bruin niets aan
relevantie en waarde ingeboet. Met humor en scherpte zet Čapek niet alleen de hond, maar bovenal de hondenbezitter
te kijk: ‘Als de leiband van de hond in orde is, word je bij het uitlaten door
middel van rukjes links of rechts met een of beide handen getraind in
touwtrekken, in alpinisme over hopen grind, in draven en hardlopen, waarbij het
sterk aankomt op de vorm; je moet namelijk kijken alsof je al deze oefeningen
uit eigen beweging maakt.’
Wisselend spreekt de schrijver zijn lezers aan – ‘wij
mensen’ – of de hond zelf. ‘Kom, laten we liever naar huis gaan.’ Geregeld leeft
hij zich uit in lijstjes, die de kracht of de humor van zijn observaties
versterken. Elk stuk wordt zo veel meer dan een reeks anekdotes, maar dijt uit
tot een beschouwing over de mensheid, meer nog dan over hondenrassen. ‘[Z]oals
bekend spelen de kwesties van ras, religie en nationaliteit bij ons mensen een
buitengewoon grote rol’, merkt Čapek tussen neus en lippen op
wanneer hij een hondententoonstelling beschrijft. Čapeks kennis van honden blijkt erg ruim: wie meer over
hondensoorten weten wil, vindt zeker zijn gading. Ook over katten, die in deze
bundel wat minder aandacht krijgen, spreekt Čapek met
warmte en scherpzinnigheid. Maar bovenal is hier een sterke waarnemer
aan het woord, die treffend en speels met taal aan de slag gaat.
Met een andere vormgeving –
die in mijn ogen niet zo aantrekkelijk is – zou Pudlenka misschien wel
het ultieme cadeau voor hondenliefhebbers kunnen zijn. Zoals het er nu ligt,
vindt dit werk van Čapek (u misschien bekend van zijn toneelstuk
R.U.R., waaraan we de term ‘robot’ hebben te danken) hopelijk zijn weg naar
liefhebbers van taal en spitse observaties, ook – of zelfs vooral – als die de
kinderleeftijd lang voorbij zijn.
Karel & Josef Čapek: Pudlenka of… ik had een hond
en een kat, Voetnoot, Amsterdam 2021, 127 p. Vertaling van Pudlenka, aneb měl jsem psa a kočku door Edgar de Bruin. ISBN 9789491738753
deze pagina printen of opslaan