6+ - Susanne
Weterings is ecoloog en dat merk je meteen in haar debuutbundel, waar de
relatie tussen planten, dieren en hun omgeving centraal staat. Wat de gedichten
vooral aantrekkelijk maakt, is de zintuiglijke benadering, die de dichter met
jonge kinderen deelt. Voelen, kijken, luisteren, ruiken en proeven, dat is hoe
de kinderen in de gedichten de natuur benaderen. De krekel kun je voelen in je
slaapzak en de zandvlo in je badpak. Als je goed kijkt, zie je in een
schijnbaar wolkeloze hemel toch een ‘veegje’ of ‘een zucht van de wind’. De
zomer hoor je ‘brommen, zoemen, fluiten, suizen’ in de ‘vliegen, hommels,
vogels, juffers’. De ‘zoete herfst’ kan je ruiken in
‘het natte zand
de bruine blaadjes
die vergaan
de vochtige schors
met plakkend hars
als dikke
stroop
ertegenaan’
maar ook in ‘schimmels’ en ‘zwammen’ en in de kastanjes in
je zak die je straks thuis kunt proeven als je papa die gaat poffen.
Niet alleen de
zintuiglijke relatie met de natuur, maar ook het animisme heeft de dichter met
jonge kinderen gemeen. Met planten en dieren kun je praten. ‘Dus jij durft mij
te prikken?/ jij vindt dat dus heel leuk/ dat mijn arm pijn doet/ en ik gek
word van de jeuk?’ Zo spreekt het kind de brandnetel toe (in regels die door
het rijm hier wel wat geforceerd klinken). De zomer kan zingen, de regen en de
sneeuw roepen en een wolk kijkt omlaag en zwaait naar een meneer.
Wat de vorm betreft,
valt op hoe de dichter het rijm tamelijk vrij hanteert. In elk gedicht laat ze
regels rijmen, maar zonder vast rijmschema. Dat is een goede keuze, want
daardoor klinken de versregels zelden gewrongen. Ze klinken bovendien vaak mooi
door klinkerrijmen en alliteraties én door een soepel ritme. Het woordgebruik
is meestal eenvoudig en helder, al mist het soms precisie, zoals in het
nodeloos zware ‘gejammer en gesnik’ in ‘lieveheersbeestje’, met een geforceerd
rijm:
‘ik snap
het wel
van mama en papa,
dat gejammer en gesnik
ze hebben ook niet
zo’n mooi regenpak als ik’.
De heldere eenvoud
heeft ook een keerzijde: de woordkeus verrast zelden en mist de originaliteit
die de kinderpoëzie van bijvoorbeeld Edward van de Vendel typeert. Het valt op hoe
weinig beeldspraak Suzanne Weterings gebruikt: de pluisjes van een paardenbloem
vergelijkt ze met parachuutjes en de bladeren in het herfstbos noemt ze een
‘krakend tapijt van rood en goud.’
Daarentegen maakt Weterings opmerkelijk vaak gebruik van
opsommingen. Soms missen die puntigheid zoals in ‘mijn schoenen’ of ‘verwarming
vol kleren’, waarin je de opgesomde delen te gemakkelijk kunt vervangen door
andere. Maar elders zorgen ze voor een ritme dat goed past bij het thema, zoals
in ‘rukwind’:
‘hij
rukt
en trekt
en sjort
aan mij
buldert,
giert
en tiert gemeen.’
De antimetrie in het
slot versterkt het speelse contrast: ‘maar ik / loop fluitend / door hem heen.’
De bundel is
aantrekkelijk uitgegeven: elk gedicht krijgt een dubbele pagina die veel ruimte
laat voor de illustraties van Annette Fienieg. De zachte pasteltinten en weidse
luchten zorgen voor een dromerige sfeer die past bij de gedichten. Tegelijk
voegen ze weinig toe, ze laten vooral zien wat het gedicht vertelt.
Suzanne Weterings
voelt de manier waarop jonge kinderen met de natuur omgaan goed aan en slaagt
erin die omgang aantrekkelijk te verwoorden, zonder weg te glijden in flauwe
rijmelarij. Tegelijk valt te hopen dat ze in een volgende bundel meer durf aan
de dag legt om te verrassen met origineler klankspel en beeldspraak.
Susanne Weterings, Annette Fienieg (ill.): Een krekel in mijn slaapzak. Versjes over de natuur, Querido,
Amsterdam 2021, 56 p. : ill. ISBN 9789045125848. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan