Ook in De nieuwe jongen toont de gelauwerde David Almond
zich een schrijver in de traditie van de grote kinderboekenauteurs die
rigoureus partij kiezen voor het kind, en zich niet generen om daar
schatplichtig aan te zijn. Zo toont Almond een school die al vaak beschreven is
(ook door hemzelf), een plek die soms veilig is, maar in elk geval ook een soort
gevangenis. De mensen die er les geven hebben speaking names, ook vaker
gezien, bij voorbeeld bij Roald Dahls Matilda. De directrice heet Huiliekan,
meneer Wijs is van de wiskunde, natuurkunde wordt gegeven door Molecuul Marx.
Niet dat alle
volwassenen niet deugen. In dit boek deugen er enkele zeker wel, meteen al een
paar schoolmeesters en -juffen, die van natuurkunde, geschiedenis en muziek. Ze
doen hun uiterste best om de creativiteit van de kinderen te stimuleren en hun
verbeelding aan het werk te zetten. De school is veilig, de klas is gezellig en
de oudere jongens maken volop pret met de kleintjes. Eigenlijk is het dus wel wat
vreemd dat Daniel, de ik-figuur, de school desondanks vrij negatief bekijkt. Voortdurend
constateert hij op school onvrijheid, domme regels, volgzaamheid en groepsgedrag.
Zodra het kan,
droomt hij weg naar de plek waar hij en zijn boezemvriend Maxie, en ook Billie en
Louise, het liefste zijn: het bos van Cogan. Daar zijn ze veel liever dan op de
smartphone of achter de laptop, die spelen een marginale rol in dit boek. Cogan
is de ultieme vrijheidsplek, een in zijn werk terugkerende verwijzing naar de
ruige omgeving van Newcastle, waar Almond opgroeide: vrije natuur, geen
volwassenen, een spannende heksenboom, rituelen!
Op Daniels school, en in zijn klas, verschijnt op een dag
een nieuwe jongen, George. Hij wordt begeleid door een niet erg toeschietelijke
dame, mevrouw Kristal. George heeft wat rare ogen, beweegt zich nogal houterig
en spreekt in schrijftaalzinnen, vaak definities ergens van. Hij is erg goed in
sommen, blijkt op zijn eerste dag. Voor de lezer is dan al wel duidelijk (bij de
kinderen en de leerkrachten duurt dat gek genoeg vrij lang) dat het hier om een
robot gaat. De volgende dag hebben de ontwerpers hem kennelijk zo
geprogrammeerd dat hij excellent kan voetballen, alleen de bal overspelen
behoort niet tot zijn repertoire. George gaat ook even mee met Daniel naar
diens huis. Heel soms lijkt hij even toch te kunnen communiceren, of is dat een
wens van de kinderen?
Dan verdwijnt hij weer van school, om een paar dagen later,
maar dan in onderdelen, door de maker Eden Zomp en mevrouw Kristal (allebei ook
met een sprekende naam) triomfantelijk als wonder van techniek getoond te
worden. Zomp is een vondst van vaste Almond-vertaalster Jorna. In het
oorspronkelijk heet hij Marsh (‘moeras, drasland’), werkzaam voor ‘Nieuwe
Levensvormen N.V. – waar de toekomst wordt gemaakt’.
Kristal en Zomp geloven heilig
in de nieuwe robottechnologie en blijken George, hun laatste type, even in het
normale leven te hebben geplaatst om te bekijken hoe hij zich daarin gedraagt. Maar
de kinderen hebben George in hun hart gesloten. Vertederend nostalgisch herhalen
bij voorbeeld de kleintjes (‘de elfjes’) zijn standaardzinnen als hij niet
terug lijkt te komen: ‘Het gaat voortreffelijk met me, dank u zeer’.
‘Goedemorgen, beste medeleerlingen’. Als blijkt dat George simpelweg bestaat
uit een stelletje onderdelen, mee te nemen in een kist, gaat er bij Daniel en
de andere drie een knopje om: George moet gered worden uit de klauwen van
Kristal, Zomp en consorten en kunnen léven.
Het avontuur eindigt happy (gebruikelijk bij Almond), heel
bijzonder, wonderlijk en ontroerend, in het bos van Cogan (uiteraard). Een beetje
ongeloofwaardig is het wel. Maar wat kan het schelen als er nog van die
fantastische zinnen langskomen. Zoals deze aangeleerde van George, die hij
automatisch uitspreekt als hij het woord ‘leven’ hoort: ‘Een leven is groei en
verval,’ zegt hij. ‘Een leven begint, gaat door en houdt dan op. Het is de tijd
tussen een begin en een eind.’ En dan is er nog de geweldige slotpagina.
Almond-criticasters zullen er misschien op willen wijzen dat dat slot wel weer wat
te idyllisch is.
Opvallend in deze roman is dat er niet vooral aandacht is voor één
iemand. Daniel wordt gepresenteerd als gelukkig lid van een groep van vier. Aan
de afwezige vader (terugkerend element bij hem, zijn vader stierf toen hij nog
jong was) maakt Almond in deze roman nauwelijks woorden vuil. Vader is ‘m
gesmeerd, toen Daniël geboren werd. Hij wordt niet gemist. Daniel heeft genoeg
aan zijn fantastische moeder, die George erg lief vindt. Zij vertegenwoordigt
een type dat het in verantwoorde jeugdboeken altijd goed doet: ze zet, samen
met haar kind, gezellig vraagtekens bij wat normaal is. Klein minpuntje is
wellicht haar zaak, de beautysalon ‘Je Nieuwe Zelf’. Daar wordt wel enigszins
de maakbaarheid bezongen.
De Engelse cover is overgenomen, evenals de vriendelijke zwartwit-illustraties,
allebei van Marta Altés. Een enkele keer treft de bijzondere weergave van een
groep, en als Daniel het hoofd van George optilt, kijken we zomaar naar een
lieflijke versie van Beardsleys ‘Salome met het hoofd van Johannes de doper’.
De Nederlandse
titel is goed te verdedigen. Die blijkt mooi te passen bij George, en kan in
het slot moeiteloos uitgebreid worden naar de vriendengroep: nieuwe kinderen.
De nieuwe jongen is een geslaagde nieuwe Almond. Niet eens heel erg origineel, en zelfs een beetje ouderwets als het om de benadering van de (robot)technologie gaat. Maar daar staan een op het niveau van de doelgroep gesneden spannend avontuur binnen een fijne vriendengroep tegenover, behapbare filosofische overweginkjes, sterke dialogen en een interessant slot.
David Almond, Marta Altés: De
nieuwe jongen, Querido, Amsterdam 2021, 283 p. : ill. ISBN 9789045126012. Vertaling
van Brand New Boy door Annelies
Jorna. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan