Jen de Groeve: Er
wordt vaak van uitgegaan dat de gebroeders Grimm hun Kinder- und Hausmärchen
samengesteld hebben uit de mondelinge overlevering van sprookjes die bij het
volk circuleerden. Maar uit je boek blijkt dat dat niet helemaal juist is.
Vanessa
Joosen: Het hangt ervan af wat je onder
mondelinge overlevering verstaat. De Grimms hebben veel van hun bekendste
sprookjes in hun eigen vriendenkring verzameld, bij burgermeisjes die graag
sprookjes vertelden. Die meisjes waren wel geletterd en specialisten
discussiëren of zij de sprookjes hebben doorgekregen van volksmensen, huispersoneel
of kindermeisjes bijvoorbeeld, of dat ze ze kenden uit hun literatuur.
Mondelinge overlevering kun je dus op verschillende manieren opvatten.
Daarnaast kenden de Grimms ook
nogal wat sprookjesboeken en ze hebben ook sprookjes verzameld via correspondentie.
Over de vraag in hoeverre de sprookjes uit de volkscultuur of uit de literatuur
kwamen zijn er op dit moment twee kampen onder de specialisten. De Amerikaanse
onderzoekster Ruth Bottigheimer is ervan overtuigd dat de meeste bekende sprookjes,
zoals ‘Sneeuwwitje’, ‘Assepoester’, ‘Doornroosje’ uit een schriftelijke
overlevering komen. De sprookjes die in de volkscultuur verteld worden, zijn
vooral korte, kluchtige sprookjes en anekdotes. Bottigheimer heeft wel
belangrijke critici. Jack Zipes gelooft bijvoorbeeld dat ook de langere,
uitgewerkte sprookjes volkssprookjes kunnen zijn, die weliswaar ook in de
literatuur circuleerden.
De Groeve: Als de Grimms
ze uit de literatuur kenden, hoe ver gaan dan bijvoorbeeld ‘Sneeuwwitje’ of ‘Doornroosje’
terug?
Joosen:
Het hangt ervan af wat je onder één sprookje verstaat. De verhaalmotieven
kunnen heel oud zijn. ‘Doornroosje’, of ‘De schone en het beest’ gaan tot de
Latijnse literatuur terug. Ook in de mythologie zitten al elementen die later
in het sprookje terugkomen, maar de vraag is of we over hetzelfde verhaal of
over bouwstenen van een verhaal spreken. In de loop van de geschiedenis zie je
dan gaandeweg verhalen opduiken die steeds meer gaan lijken op het sprookje
zoals we het vandaag kennen. Vooral de verzamelingen van de Italianen
Straporala en Basile worden gezien als belangrijke voorlopers.1
De Groeve: De
Grimms beschikten over verschillende versies van een bepaalde sprookjes, die ze
soms met elkaar combineerden. Welke principes hanteerden ze daarbij?
Joosen: Soms
probeerden ze gewoon het beste, meest samenhangende verhaal te creëren uit
losse brokstukken, soms lieten ze zich leiden door de frequentie waarmee
motieven en verhaalelementen voorkwamen in de verschillende versies. Ze zorgden
er ook voor dat hun sprookje niet te veel leek op een al bestaande versie. Om
die reden hebben ze varianten van ‘Blauwbaard’ uit hun collectie gehaald omdat
ze te veel leken op de versie van Charles Perrault. Het is ook wel duidelijk
dat ze een aantal kindvriendelijke adaptaties hebben gemaakt, dat blijkt onder
meer uit hun briefwisseling en uit vergelijkend onderzoek tussen de
verschillende manuscriptversies en edities. Het bekendste voorbeeld is
waarschijnlijk het sprookje van ‘Raponsje’. Tot de versie van 1819 wordt
Raponsje in de toren zwanger gemaakt door de prins, daarna werd die passage
geschrapt omdat er te veel bezwaar tegen werd gemaakt.
De Groeve: De sprookjes werden nochtans niet specifiek
voor kinderen geschreven. Jacob Grimm geloofde niet ‘in een literatuur gemaakt
op de maat van kinderen.’
Joosen: Nee, maar de sprookjes kwamen, bijvoorbeeld
in een vertelsituatie, wel bij een dubbel publiek terecht. Marita de Sterck heeft
in haar antropologisch onderzoek beschreven dat volwassenen vaak onder elkaar
vertellen, maar de kinderen zitten er bij of zijn in de buurt. Zij vangen dus
heel wat op, begrijpen waar ze klaar voor zijn en de rest gaat over hun hoofd
heen. Dat is zo ongeveer de situatie die we ons mogen voorstellen. En inderdaad
waren de Grimms geen voorstander van sprookjes gemaakt op maat van kinderen,
maar Wilhelm heeft er niettemin heel wat aan bijgeschaafd, tot versies
die ouders acceptabel vonden voor hun kinderen.
De
Groeve: Toch botst er iets. Enerzijds laten de Grimms bijvoorbeeld in
‘Sneeuwwitje’ de longen en de lever van het meisje opeten, anderzijds schreven
ze de oorspronkelijke moederfiguur weg en maakten er een stiefmoeder van, omdat
haar boze aard zo minder hard aankwam.
Joosen: Er zit sowieso
nog veel gruwel in de Grimmsprookjes. Er worden bijvoorbeeld regelmatig
gruwelijke straffen uitgedeeld, die niet zelden door de Grimms zelf werden
toegevoegd. Maar dat kon, omdat het tenslotte de slechterik is die gestraft
wordt. Sommige psychologen beschouwen dat als een soort van verlossing voor het
kind. Maar een moederfiguur negatief voorstellen, is heel iets anders. De
moeder was in de negentiende eeuw een erg belangrijke figuur; het kerngezin
(moeder, vader en de kinderen) was de hoeksteen van de samenleving en de moeder
stond daarin centraal. Een moeder die haar eigen kinderen laat vermoorden was
dus gruwel van een andere orde. En bovendien nemen de moordpogingen op
Sneeuwwitje een belangrijk deel van het verhaal in. Het is een waar
psychologisch drama, terwijl het eten van de longen en lever eigenlijk maar een
onsmakelijk detail is.
De Groeve: In 1820
verscheen de eerste vertaling in het Nederlands, maar dat was geen succes, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld de Engelse vertaling.
Joosen:
Dat ligt aan een combinatie van factoren. Ten eerste bevatte de Nederlandse
verzameling veel echte volkssprookjes, terwijl dat hier in die tijd als
minderwaardige literatuur beschouwd werd. In de Engelse vertaling staan meer
romantische sprookjes en ze was ook uitgegeven als een echt kinderboek,
kindvriendelijk aangepast en met grappige, avontuurlijke prenten erbij van de
bekende illustrator George Cruikshank. De Nederlandse vertaling werd wel
gepercipieerd als kinderboek, maar de prenten waren schaars en nogal griezelig.
De sprookjes waren ook vrij letterlijk vertaald en lazen dus niet zo vlot voor.
Bovendien zat de context niet mee. Men hechtte veel belang aan de opvoedende rol
van lectuur en boeken moesten in de eerste plaats nuttig zijn. Maar vanaf 1860
keert het tij. Sindsdien kwamen er veel vertalingen.
De Groeve: Zijn in de
versies in verschillende taalgebieden opvallende tendenzen merkbaar?
Joosen: Ik heb
me vooral op de Nederlandse versies gericht en heb dus geen breed
vertaalonderzoek gedaan, maar ik weet wel uit The translation and reception
of Grimm’s fairy tales (een boek dat ik samen met Gillian Lathy maak over
Grimm in internationale context) dat verkinderlijking vaak een voorwaarde is
voor succes. Wat de Grimms zelf al hadden aangepast met het oog op een
kinderpubliek, blijkt vaak niet genoeg te zijn. In The translation and
reception of Grimm’s fairy tales zie je die tendens in alle landen terug.
Sprookjes waaruit het gruwelijke en seksuele geweerd is, waarin alles wordt
uitgelegd, Sneeuwwitje nog lieflijker wordt, de prins nog romantischer… zijn nu
al zo’n 150 jaar in de meerderheid. Ook de rol van de ouders wordt doorheen de
hele geschiedenis uitgebreid: Sneeuwwitje heeft met de dwergen ook erg vaak een
moederlijke band, terwijl die relatie bij de Grimms vrij kort en zakelijk
beschreven was. Het inbrengen van een huiselijke sfeer, de affectie van de
dwergen etc. worden belangrijke elementen. De belangstelling voor het eigen
verleden en de eigen volkscultuur hangt hier ook mee samen. De sprookjes van
Grimm worden dan vaak als model gebruikt in culturen die hun eigen volkscultuur
willen opwaarderen.
De Groeve: In verband met ‘Sneeuwwitje’ schrijf je: ‘Vertalers
houden liever vast aan het onschuldige kindbeeld dan dat ze overschakelen op
het competentere kind.’ Elders in het sprookje maken ze makkelijker
aanpassingen.
Joosen: Sneeuwwitje is
een personage dat zelf weinig initiatief toont, ze is een naïef, goedhartig
kind en laat zich nogal in de luren leggen door haar stiefmoeder. Het valt op
dat, ook in hedendaagse vertalingen, soms heel sterk wordt ingegrepen, maar dat
men het onschuldige kindbeeld blijkbaar wil behouden. Meer nog, Sneeuwwitje
wordt soms nog naïever dan ze bij de Grimms al was. Pas in de hedendaagse
bewerkingen wordt ze een personage dat zelf het heft in handen neemt.
De Groeve: Sprookjes zijn in verschillende periodes
tot op vandaag ingezet voor hun pedagogisch potentieel. Maar hoe zit het met
het literair potentieel? Moeten de Grimm-sprookjes volledig in de volkscultuur
gesitueerd worden?
Joosen: De Grimms zelf hebben de sprookjes al sterk
geliterariseerd. Ze werden soms stevig uitgebreid in de loop van verschillende
heruitgaven en een aantal kenmerken werden aanzienlijk versterkt. Er werd een
burgerlijke moraal aan toegevoegd en Wilhem Grimm hanteerde een poëtica waaraan
in de latere versies van de Kinder- und Hausmärchen de teksten werden
aangepast. Er wordt wel eens gezegd dat een sprookje van Grimm een kort
sprookje is, maar begin ‘Sneeuwwitje’ uit de versie van 1857 (hun laatste) maar
eens voor te lezen. Dat is een uit de kluiten gewassen verhaal.
De Groeve: In de
commercialisering na de Tweede Wereldoorlog speelde Walt Disney een grote rol.
Wat is de invloed van de Disney-versie op de receptie geweest?
Joosen: Disney heeft hier inderdaad een grote rol in
gespeeld, maar de commercialisering van het sprookje was al veel vroeger
begonnen. Van in het begin van de twintigste eeuw zie je van die
massaproducties en reclame- en cadeau-uitgaven verschijnen. De merchandising
was er ook al, maar Disney was wel een grote inspiratiebron. Scènes die alleen
in de film voorkomen, zie je ook opduiken in latere vertalingen. Zo
bijvoorbeeld het feit dat de dwergen bij Disney namen krijgen. In versies van
voor die tijd heb ik dat wel een enkele keer teruggevonden, maar na de film
worden zelfs de namen die Disney verzon regelmatig in vertalingen overgenomen.
De Disney-tekenstijl, met die bolle ventjes, de manier waarop sneeuwwitje
gekleed is…, heeft ook veel sporen nagelaten. Maar evengoed riep Disney ook al
snel weerstand op vanwege de lollige sfeer en de kitsch. Velen distantieerden
zich bewust.
De Groeve: Je schrijft
dat Disney vooral op vlak van spanning en gruwel vernieuwing gebracht heeft.
Dat strookt niet met de gangbare idee over Disney-versies.
Joosen: Dat klopt, maar
een aantal tendenzen waarvan mensen denken dat ze typisch zijn voor Disney,
zoals de gezellige dwergen, of het romantische aspect, waren er voordien ook
al. De film wordt trouwens vaak te eenzijdig als vrolijk en romantisch
getypeerd. Hij bevat ook flink wat spanning. Zo’n donker bos dat tot leven komt
en waarin Sneeuwwitje in een ware nachtmerrie belandt, zijn mij als kind
bijvoorbeeld bijgebleven. Dit soort spanningselementen zie je bij Disney voor
het eerst. Denk bijvoorbeeld ook aan die ijskoude, moorddadige stiefmoeder.
Zo’n figuur relativeert het beeld van het veilige, onschuldige sprookje
toch.
De Groeve: De
Grimm-sprookjes zijn door ontzettend veel beroemde kunstenaars geïllustreerd.
Waren daar illustratoren onder die, zoals we het vandaag gewoon zijn, hun eigen
verhaal vertelden in de prenten?
Joosen: Vanaf het begin zie je prenten die
interpretatielagen toevoegen. Soms kun je je afvragen hoe bewust dat het
gebeurde. Ik heb bijvoorbeeld een erg interessant beeld gevonden in Oude
sprookjes: opnieuw verteld, een vertaling van Jan J.A. Gouverneur (ca.
1861). Alle belangrijke scènes uit ‘Sneeuwwitje’ worden daar in een arabesk
geplaatst, een soort kader met een reeks kleine tafereeltjes rond het beeld van
Sneeuwwitje in de kist. Op het einde, waar de stiefmoeder gestraft wordt — ze
moet zich dooddansen in roodgloeiende schoentjes — lijkt ze helemaal niet op de
stiefmoeder zoals ze eerder was afgebeeld, maar veeleer op Sneeuwwitje. Is dat
een vergissing? Het is de vraag, maar het is wel een intrigerend beeld en het
laat ook wel een andere interpretatie van die scène toe. Heeft zij misschien de
rol van de stiefmoeder overgenomen nu zij de macht heeft? Ik heb zo wel meer
beelden gevonden, die intrigeerden, maar waar ik niet altijd een sluitende
interpretatie voor vond.
Bij veel illustraties
wordt iets toegevoegd. Erg sterk vind ik de illustratie van Rie Cramer (zie p.
355) in Sprookjes uit de oude doos van het begin van de twintigste eeuw.
Daarin wordt de psychologische kracht tussen Sneeuwwitje en de stiefmoeder veel
sterker uitgespeeld dan in de tekst. De situatie zoals Craemer ze tekent,
Sneeuwwitje ziet hoe haar stiefmoeder bij de spiegel zit en er misschien ook
mee praat, komt niet in de tekst voor. De manier waarop Craemer de twee
personages positioneert en karakteriseert, geeft een andere dimensie aan het
verhaal en toont de eigen visie van de illustrator.
De Groeve: Tot op vandaag blijkt ook dat men graag
vasthoudt aan de gekende versies. Op bepaalde actualiseringen (zoals
Sneeuwwitje die een jeans draagt of in gezelschap van krakers vertoeft —
Karel Eykman: Sneeuwwitje en de zeven krakers, 1988) kwam reactie: aan
cultuurgoed zit je niet te prutsen.
Joosen: Ook daar heb je opnieuw
twee kampen. Enerzijds had je — nogal uitgesproken in de jaren zeventig en
tachtig — degenen die geloofden dat sprookjes veel wijsheid bevatten en die
vinden dat de versies van Grimm moeten aangeboden worden, vaak vanuit het idee
dat het echte volkssprookjes zijn en dat er eeuwenoude wijsheid ingekapseld
zit. Als je dat gaat actualiseren neem je de wijsheid weg en ga je ze
actualiseren tot iets dat tijdsgebonden is.
Anderzijds waren er pedagogen die vinden dat de oude
sprookjes nog weinig te bieden hebben aan hedendaagse kinderen. Ze willen wel
de sprookjesstof aanbieden, maar in een hedendaagse vorm.
De Groeve: Je gaat in het laatste hoofdstuk van je
boek diep in op twee werken die de psychologie verder uitwerken: Spiegeliegeltje
(uit: Belle Kuijken: Heel lang geleden) van Tom Naegels en Zwart als
inkt (Querido 1998) van Wim Hofman.
Joosen: Ze gaan ook
allebei uit van de creatieve geschiedenis van het Grimm-sprookje. Spiegeliegeltje
is een realistische hervertelling en een boek dat de ‘dubbele
geadresseerdheid’, die eigen is aan jeugdliteratuur, thematiseert. In een
bepaalde scène vertelt de moeder het verhaal van Sneeuwwitje, maar in een
andere versie dan haar dochter. Ze leggen beiden heel andere accenten in het
verhaal, al naar gelang van het eigen perspectief. Het kind neemt veel
meer het speelse van het sprookje mee, de moeder ziet vooral de donkere kanten.
Zwart als
inkt is een literair erg rijk boek. Ik heb er al erg veel over gepubliceerd
en les over gegeven en toch ontdek ik nog altijd nieuwe dingen over wat Hofman
met het sprookje doet. Hij kent de ontstaansgeschiedenis van ‘Sneeuwwitje’ en
hij combineert verschillende versies. Hij trekt het verhaal open wat de
culturele reikwijdte betreft, maakt allusies naar de Bijbel, de zondeval, het
verhaal van Driekoningen... De karakters worden psychologisch verder uitgewerkt
en hij stuurt ze ook bij. Zonder dat hij sterk in de handelingen ingrijpt, merk
je dat de handelingen anders gemotiveerd zijn dan bij Grimm. Sneeuwwitje is bij
hem een bewuste adolescent die in een situatie verzeild is geraakt waaruit ze
geen uitweg vindt. Hij maakt een sterk en tegelijk kwetsbaar personage van
haar. Schrijven speelt daarbij een belangrijke rol. Sneeuwwitje is een zoekende
auteur. In haar brieven zie je de worsteling met zichzelf terugkomen en je kunt
eruit aflezen hoe ze afglijdt in wanhoop. De dubbele dynamiek van het personage
is literair erg krachtig uitgewerkt. Hofman respecteert het sprookje en vindt
er toch een nieuwe betekenis in op verschillende verhaalniveaus.
Zwart als inkt
is ook een voorbeeld bij uitstek hoe een bewerking de oorspronkelijke
verhaalstof kan reactiveren en actueel kan houden. Sprookjesbewerkingen
functioneren immers pas in hun volle kracht wanneer de lezer ook weet wat er
aan de basis ligt. Het intertekstuele spel is waar bewerkingen in de eerste
plaats op gericht zijn, niet zozeer op de hervertelling van de verhaalstof.
Afhankelijk van het soort bewerking vraagt dat minder of meer competentie van
de lezers. Hofman vraagt inzicht in verhaalstructuur en motieven. Als je de
finesses wil proeven van Zwart als inkt moet je een geoefend lezer zijn,
en voor de literaire fijnproever is het boek oneindig rijk.
Noten
1 Zie hierover ook: Vanessa
Joosen: ‘De schone slaapster en Dchronchronsje’ in De Leeswelp 2011 nr.
9, pp. 322-325
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2012, nr. 9
deze pagina printen of opslaan