Leven en dood in het paradijs
15+ - In het begin was er niets.
Dat weten we uit Genesis. Er was alleen de duisternis die over de overvloed
lag, want God moest aan zijn schepping nog beginnen. En het staat geschreven
dat het tot de zesde dag zal duren voor hij de mens schept om zijn creatie te
voltooien. In De schepping van Bart Moeyaert en Wolf Erlbruch (Querido
2003) gaat het een beetje anders, wordt God van meet af bij zijn werk op de
vingers gekeken door een korzelig mannetje met een stoeltje, die zijn plek
zoekt. En die Gods werk onverdroten bevraagt: 'Wat?', en 'Waar?', en 'Waarom?'
Enzovoorts.
Het Paradijs, dat Moeyaert en Erlbruch maakten als vervolg op De
Schepping, begint ook een beetje anders dan het Bijbelse verhaal. Het lijkt
een beetje op de toestand van vóór de schepping:
er was 'de overvloed', onbestemd en onbenoemd, en de ik en de vrouw stonden er
middenin. Ze maakten volkomen deel uit van deze oergrond en als het leven hen
dreigde te overspoelen grepen ze elkaar bij de hand. Hij zocht haar en zij
zocht hem. En het was goed, 'in het begin voelden we ons nooit alleen.'
En dan komt de val in
het Paradijs. De val, jawel, dwars door het bladerdak, op een open plek in een
bos. Er zijn vier rivieren, er is land, er is wild, alles groeit welig en de
braamstruiken zijn zwaar van de vruchten. De overvloed heeft vorm en naam
gekregen. En - vaststelling: 'we hadden geen kleren aan'. Dit is de Tuin van
Eden, zoveel mag duidelijk zijn. De man kijkt de ene kant uit en ziet het werk
dat hen wacht: 'de kamperfoelie rook lekker ? maar ondertussen woekerde ze, en
aan de braamstruiken hingen grote, vlezige vruchten waar je niet bij kon zonder
je blote benen open te halen.' De vrouw heeft aan de andere kant tussen de
doornen door de lusthof ontdekt. Ze leefden zorgeloos in het begin, 'alles was
zoals het was'. Tot de zoete geur van de kamperfoelie mierzoet begon te stinken
en de zomerzon niet langer scheen, maar brandde. Wat niet sterk was, ging
kapot, poelen werden zoutpannen, vijvers droogden uit... Wie weet wat er met
hen zou gebeuren. De man trekt zijn conclusies en gaat aan het werk, de vrouw
volgt, zij het moeizaam en met tegenzin. 'Ik mis het een en ander', zegt ze,
terwijl de man de ongetemde groei rondom hen tracht te bedwingen. Ze werken
zich almaar verder uit elkaar. Hij zoekt en zorgt, neemt de vrouw op sleeptouw
en slooft zich voor haar uit, zij zucht en leunt en hangt. Tot hij besluit zich
over te geven aan wat er is en alles zijn gang te laten gaan. Het bos wordt
niet langer bijgehouden, de wildgroei zet door, rivieren overstromen het land,
het een maakt het ander kapot. Ze 'deden niet wat er te doen viel' en uit de
stinkende drab van de verrotting groeit er iets nieuws. Er is geen leven zonder
dood, er is geen paradijs zonder zijn tegendeel. Dat is de consequentie die de
vrouw wil nemen, dat is wat ze nodig heeft. De vrouw is blij, ze is mooi, ze
leeft. De man past verder wel op om dat te verknoeien met vervelende vragen en
verstandige praat.
Leven en dood, chaos
en structuur, gevoel en ratio... De oude paradijsverhalen van over de hele
wereld wegen zwaar van de mythische en archetypische tegenstellingen. In Het
Paradijs worden de tegenstellingen verzoend van de man, een planmatige
doener, en de vrouw, die gretig de volheid van het leven wil ervaren. De toon
is een stuk lichter dan je bij een thema als dit zou verwachten. De man en de
vrouw ploeteren als in een huiselijk tafereel door dit oerconflict en er is
bovendien geen God die hen de weg wijst en zegt wat ze moeten doen en laten. Ze
zoeken het zelf maar uit. 't Is moeilijk om ze dan de erfzonde aan te wrijven.
De ik doet het verhaal en bekijkt
de zaak vanuit zijn standpunt. Vooral hij is aan het woord: hij noemt de dingen
bij naam, zegt waar het op staat, stelt de vragen. De vrouw zwijgt veelal,
vooral in het begin. Dit is niet haar leven. Moeyaert raakt de archetypische
tegenstellingen slechts lichtjes aan. Je raapt ze bijna terloops uit de tekst
op. De man: 'ik keek vooruit. Ik zei tegen de vrouw: "we komen hier geen
dag te vroeg."' En zij: '"Um" [...] In plaats van woorden kwam
er sap vantussen haar lippen.' Het streven van de man om te benoemen, om dingen
vast te leggen en in Bijbelse zin namen te geven aan wat er leeft, dendert door
de hele tekst heen:
'Ze keek naar het beest, en
wachtte tot hij weg zou vliegen.
Ik wilde nog zeggen
dat het een bonte boer was, een mooie limoengroene bonte boer, kijk eens naar
zijn kromme poten en zijn felle ogen, maar ze snoerde me de mond.
‘"Een vogel," zei ze.
"Een vogel," en ze gooide hem over haar schouder de lucht in, alsof
het een afgekloven bot van een zwart kippetje was.'
Heeft de man het woord, dan is het vooral de vrouw die in Erlbruchs prenten in
beeld komt. Frêle portretten, in een lichte lijnkader gezet, sober uitgevoerd
in zwarte inkt en één enkele kleur. Het zijn verstilde beelden, soms ook
onbewogen. Ze scheppen een zekere afstand tot het verhaal van de man, maar ook
tot de lezer. Die afgewende blikken, willoze houdingen... Afstand voel je ook
in de tekst. Want ondanks het ik-perspectief en de speelse, aansprekende
uitwerking is Het Paradijs ook een ontstaansmythe, onbepaald in tijd en
plaats, met onbenoemde personages. Ze zijn niet Adam en Eva, niet ik en jij, ze
zijn universeel man en vrouw.
Dingen uitzeggen of beschrijven is Moeyaerts teksten
wezensvreemd. En ook hier steunt de schrijver opnieuw met overtuiging op de
kracht van het impliciete. Neem nu de volgende scène: net in het paradijs
aangekomen ziet de man vooral wat er straks zal zijn, als hij maar aan het werk
gaat, terwijl de vrouw haar gretigheid toont om voluit te leven ? en wel nú. Ze
eet gulzig van de overvolle bessenstruiken en een rode bes valt uit haar mond,
glijdt langs haar lies en de binnenkant van haar been naar beneden...
'Grappig', vindt de man, en 'Ga je die nog opeten?'
'"Ik niet," zei de vrouw. "Jij?"
"Ja," zei ik.
Ze stak haar haren op en keek van me
weg.'
Bij alle
wellust en sensualiteit van haar verleidingspose, moet er toch nog enig pragmatisme
aan te pas komen: '"Pak 'm dan", zei ze'. In luttele woorden staan
hier twee mensen met een volstrekt verschillende levensadem afgetekend, tussen
de lijnen hangt een mild lachje. Erlbruchs prent hierbij is een van de
krachtigste uit het hele boek. Man en vrouw zijn geprononceerde figuren met een
individueel verlangen: hij zoekend, zij uitnodigend, zij het met afgewende
blik. Uit een archetypische tegenstelling groeit een persoonlijk en best
ingewikkeld verhaal. Of tot welke prachtige symbiose de samenwerking van
Moeyaert en Erlbruch kan leiden.
Het Paradijs is een boek met cd, waarop Moeyaert het verhaal
voorleest en het Nederlands Blazers Ensemble haar bewerking van Die
Jahreszeiten van Joseph Haydn brengt. De vertelde hoofdstukken wisselen af
met muziekpartijen, waarin het landleven in de opeenvolgende seizoenen bezongen
wordt, de verbondenheid met de natuur én het overgeleverd zijn aan haar
krachten. De muziek overbrugt de tijd die ligt tussen de hoofdstukken; de
muzikale thema's ondersteunen de evolutie in het verhaal. Wie het boek leest
zonder de muziek, moet zelf die onuitgesproken tijd invullen die leidt naar een
volgende fase in het verhaal. Zo hebben tussen het begin en de val in het
Paradijs, de man en de vrouw van God hun plek en hun opdracht gekregen. Dat wil
zeggen, wie het Bijbelse paradijsverhaal kent, weet dat. Moeyaert maakt daar
geen gewag van, vermeldt geen God en ook geen Tuin van Eden. Er is alleen een
onrechtstreekse verwijzing naar Genesis: 'We hadden vier rivieren en een stuk
bebost land gekregen.' En nog: 'Het bos moest schoongemaakt en schoongehouden
worden.' De lege plekken tussen de hoofdstukken maken opening voor een veel
breder interpretatiekader dan het Bijbelse alleen en ook de gelegenheid biedt
voor Moeyaert om dichter bij het thema van Haydns oratorium aan te sluiten.
Hoewel Het Paradijs als
een vervolg op De Schepping gemaakt is, is het toch een heel ander boek
geworden. Geen prentenboek, om te beginnen, kleiner van formaat, met de tekst
op de rechter en de sobere illustraties op de linker pagina. Het is qua opzet
en taal voor oudere kinderen bedoeld. En hoewel Moeyaerts taal en observatie
altijd iets lichts hebben, is het verschil met de levendige conversaties van de
minzame God en het recalcitrante kereltje uit De Schepping groot. De
toon varieert hier van nauwlettend registrerend over zorgelijk tobbend tot
ronduit somber. Tot ten slotte man en vrouw elkaar opnieuw vinden en ze, zoals
voor de val, hij bij haar en zij bij hem steun vindt.
"Gaat het?" vroeg de vrouw ook aan mij.
Om
me te plagen rolde ze me op mijn zij en daarna op mijn buik. Het ging om en om
en om. Eerst kon je het nog buitelen noemen, maar het werd rollebollen wat we
deden.
Daarna
gingen we eten. We legden een tafelkleedje voor het kippetje en zelf trokken we
ook iets aan.
Bart Moeyaert, Wolf Erlbruch
(ill.): Het paradijs, Querido, Amsterdam 2010, 35 p. : ill. + cd. ISBN 9789045111124. Distributie L&M Books
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp
deze pagina printen of opslaan