Uitgeverij Leopold geeft deze dagen, in de
nagloed van de feestelijkheden rond de tachtigste verjaardag van Tonke Dragt,
een aantal van haar boeken opnieuw uit met een nieuwe cover. Het is een
gelegenheid om het werk van deze schrijfster nog eens van dichtbij te bekijken,
en een aantal bedenkingen te formuleren over de soms al te simplistische
genrebepaling waarvan haar boeken wel eens het slachtoffer worden. Daar is de
promotie-aanpak die samenhangt met deze nieuwe uitgaven, een goed voorbeeld
van.
Het is
niet de eerste keer dat Leopold het werk van Tonke Dragt in een nieuw jasje
steekt. Al voor de 26e druk van De brief voor de koning en de
bekroning ervan met de Griffel der Griffels maakte Annemarie van Haeringen een
hele reeks nieuwe covers. Ik heb me persoonlijk altijd veel meer aangetrokken
gevoeld tot de covers die Tonke Dragt zelf maakte, de gloeiend-donkere tekening
van Ogen van tijgers bijvoorbeeld, of de tropische wildernis onder de
sterren die ze in haar latere collagestijl maakte voor een herdruk van Torenhoog
en mijlen breed. Maar Leopold heeft er duidelijk werk van gemaakt om de
nieuwe covers fris te laten ogen voor een hedendaags publiek. Een aantal
details uit de oorspronkelijke illustraties zijn in reliëf in de cover
verwerkt. Dit geeft de anders nogal plat ogende prenten een interessante
gelaagdheid.
Bij de nieuwe druk en de nieuwe
covers hoort een banier met drie prenten onder elkaar. TONKE DRAGT — van
alle tijden VERLEDEN HEDEN TOEKOMST, staat te lezen naast respectievelijk De
brief voor de koning, De zevensprong en Torenhoog en mijlen breed.
Deze insteek klinkt lekker, maar is bedenkelijk. De slogan riskeert lezers te
lokken, maar ze te laten afhaken omdat de werkelijke inhoud van de boeken niet
met dit zorgvuldig gecreëerde imago overeenkomt. Of lezers die niet gediend
zijn van historische romans en sciencefiction, een blokje te laten omlopen. En
dit is dus wat ik bedoelde met ‘al te simplistische genrebepaling’. Want De
brief voor de koning ís geen historische roman, net zomin als Torenhoog
en mijlen breed pure sciencefiction is. En over De zevensprong kon
je bij het verschijnen ervan in 1966 waarschijnlijk wel zeggen dat het verhaal
zich in het heden afspeelt, maar bijna vijftig jaar na datum klinkt dat
behoorlijk anachronistisch.
Daarmee wil ik niet gezegd hebben dat het werk van Tonke
Dragt niet herdrukt mag worden, integendeel. Maar laat dit artikel een pleidooi
zijn voor een andere manier om naar haar oeuvre te kijken. De complexiteit en
gelaagdheid van haar boeken verdienen een genuanceerde blik, iets wat de
flitsende reclamejongens wellicht minder goed uitkomt. En precies daarom doet
dit soort van promotie literair werk wel eens tekort. Want hokjes tekenen is
gemakkelijk, en het werk van een auteur vervolgens keurig opdelen om het in die
hokjes te proppen is overzichtelijk, maar fnuikend. Natuurlijk is niet alleen
de literaire promotie in dit bedje ziek. Analyseren en catalogiseren is ook wat
de literatuurstudie doorgaans doet. Met de beste bedoelingen, uiteraard. Want
hoe zouden we enige greep kunnen houden op literatuur als we geen krijtlijnen
hadden om de genres af te bakenen of de stromingen van elkaar te scheiden? Maar
wat doe je met boeken die een kruisbestuiving zijn, twee etiketten tegelijk
willen, of helemaal buiten het systeem gaan staan?
Perspectief en spiegeling
Algemeen situeren de boeken van Tonke Dragt zich binnen het genre van
de fantasierijke verhalen. Die kunnen enerzijds nauw verwant zijn aan
sprookjes, maar anderzijds een soort cross-over beogen tussen de
dagelijkse realiteit en het fantastische. Wanneer er bewust gebruikgemaakt
wordt van een andere wereld waarin de personages al dan niet met opzet verzeild
geraken, spreekt de literatuurstudie van secondary-world fantasy.
Volgens sommigen is een subgenre hiervan high fantasy, met als
trendsetter Tolkiens literaire meesterwerk The Lord of the Rings.1
Veel fantasyschrijvers blijven tot op vandaag een aantal motieven uit dit werk
tot in den treure herhalen, wat van high fantasy een genre maakt met een
hoog clichégehalte.
Het werk van Tonke Dragt laat zich ruwweg onderbrengen in drie grote
categorieën. Ten eerste high fantasy en verhalen die gedeeltelijk
aanleunen bij sprookjes of daar hun inspiratie halen. Ten tweede
toekomstverhalen. Ten derde verhalen die zich afspelen in een dubbelwereld, en
die ik, in weerwil van het bovenstaande, niet zozeer secondary-world fantasy
wil noemen als wel magisch realisme. Op alle drie kom ik hierna afzonderlijk
terug. Van alle drie deze categorieën (fantasy, toekomstroman en dubbelwereld)
schreef Dragt naast haar grote romans ook spin-offs, dunnere boekjes met korte
verhalen die terugkeren naar de kern van de grote boeken, daaraan sterk
schatplichtig zijn en erop voortborduren. Maar net zo goed ging het omgekeerd:
met korte verhalen die er eerst waren, al dan niet apart gepubliceerd, en hele
romans die uit zo’n zaadje tevoorschijn kwamen. Voorbeelden zijn Het
dansende licht (waarin het titelverhaal zich afspeelt in het rijk van
Unauwen en dus kan worden vastgehaakt aan De brief voor de koning), De
robot van de rommelmarkt & Route Z (kortverhalen waarnaar verwezen
wordt in Torenhoog en mijlen breed en Ogen van tijgers), en Het
geheim van de klokkenmaker en Dichtbij ver van hier (boeken met
fragmenten uit en verwijzingen naar Aan de andere kant van de deur). Ze
hebben in de bredere context van Dragts oeuvre een interessante functie, die
het verdient hier aangestipt te worden.
De
combinatie van kortverhalen en uitgewerkte romans creëert een gevoel van
perspectief en spiegeling door het hele oeuvre heen. De korte teksten nodigen
uit om de grote te ontdekken, de grote verwijzen expliciet naar de korte.
Dragts eigen commentaar over dit grillige procedé (te lezen in een beschouwende
passage die opgenomen is in De robot van de rommelmarkt & Route Z),
werpt een heel verhelderend beeld op haar schrijfproces. Thema’s of ideeën
waarmee ze lange tijd speelde, werden in verschillende versies voorbereid.
Afgewerkte kortverhalen bleven doorzinderen als voedingsbodem voor later werk (Route
Z zou uiteindelijk zelfs integraal opgenomen worden in Ogen van tijgers).
Dit alles doet denken aan de techniek die ze gebruikt in haar collages, waar
veel ogenschijnlijk verwante elementen op een bevreemdende manier met elkaar in
contact worden gebracht, en het geheel een extra diepgang krijgt die meer is
dan de som van de delen.
Hoezo verleden?
Tonke Dragts eerste echte
poging tot het schrijven van high fantasy werd meteen een hoogtepunt en
een klassieker van formaat, en het ultieme lievelingsboek van vele generaties
jonge lezers in de lage landen. In De brief voor de koning moet de
schildknaap Tiuri een opdracht uitvoeren die een ridder waardig is. Zijn tocht
om de bewuste brief aan koning Unauwen te bezorgen, leest als een middeleeuws
ridderverhaal, maar het is ook een tijdloze bildungsroman. Aan het einde van
zijn opdracht is hij een ridder geworden, en een jonge man. Met de verdere
avonturen van Tiuri in Geheimen van het wilde woud vervolledigde Tonke
Dragt dit tweeluik, dat met recht een tijdloos epos genoemd mag worden. Maar:
beslist geen historische literatuur. Dragt zegt wel dat het verhaal zich in de
middeleeuwen afspeelt en er zijn inderdaad een aantal typische literaire
elementen van dat tijdperk terug te vinden in het boek (trouw aan de vorst,
schildknapen, ridders en jonkvrouwen), maar in één adem door schrijft ze:
‘Het land waar ze zich bevinden, het Rijk van koning Dagonaut, is nooit in een
wereldatlas te zien geweest — maar daar heeft niemand zich ooit aan gestoord.’2
De
brief voor de koning vertoont nogal wat parallellen met The Lord of the
Rings, hoewel Dragt volhield dat ze Tolkiens boek niet gelezen had. In
beide gevallen is er sprake van een queeste, met een jonge en onervaren held
die het moet opnemen tegen de vertegenwoordigers van het kwaad. Het is een
reisverhaal en de protagonist ontmoet zowel onverwachte vrienden als
onverwachte vijanden. Hij heeft de steun van een nevenpersonage dat tegelijk
zijn dienaar en beste vriend is, en hij riskeert zijn gezondheid en
geloofwaardigheid, maar zijn missie gaat voor op zijn eigenbelang. Voeg hier de
niet nader omschreven middeleeuwse setting aan toe, en je hebt wat mij betreft
overtuigende high fantasy. Van de betere soort, voor alle duidelijkheid.
Waarom blijven we het dan toch een middeleeuws ridderverhaal noemen? Omdat het
dat ook wel is…
<br
/> De verhalen die aanleunen bij sprookjes (of daar hun inspiratie halen),
zijn net als De brief voor de koning bedoeld voor kinderen jonger dan
twaalf en hebben weinig of geen dubbele bodems. Een goed voorbeeld hiervan is De
blauwe maansteen. In dit boek moet Joost een prins gaan helpen uit een
koninkrijk dat wel erg fantasy-achtig aandoet. Hun tegenstander is Magoggeltje,
de koning van de Onderwereld. Het verhaal is doorspekt met sprookjesmotieven.
(Joost en de prins moeten drie onmogelijke proeven afleggen. Ze worden geholpen
door het personage van prinses Hyacintha, de dochter van Magoggeltje, die
verliefd is geworden op de prins. Er zijn magische voorwerpen die alleen op het
gepaste moment hun kracht tonen, voorspellingen en tovenaars…) <br
/>
Waar zit dan het
probleem van genrebepaling, zou je kunnen zeggen. Tegelijk met het opvoeren van
al dat sprookjesgeweld staat Tonke Dragt erop dit verhaal te verankeren in de
echte wereld. Joost en zijn vriend Jan moeten op gezette tijden naar school en
komen in praktisch conflict met hun ouders of grootouders omdat ze de prins aan
het helpen zijn. De koning van de Onderwereld steekt dan wel af tegen de wereld
van het dorp en het schoolplein als een fantastische verschijning (hij is
donkergroen!), maar de prins galoppeert te paard gewoon door het dorp van Joost
en Jan, en het koninkrijk van zijn vader is geografisch hun buurland. Dit
over-en-weer van de sprookjeswereld naar de echte wereld en weer terug, is iets
wat we ook sterk terugvinden in het andere werk van Dragt, zij het subtieler en
indringender.
Hoezo toekomst?
Torenhoog en mijlen breed en Ogen van
tijgers worden doorgaans bestempeld als sciencefiction, hoewel Dragt ze
zelf liever toekomstverhalen of toekomstromans noemt3. Opmerkelijk
is dat er ten tijde van Torenhoog en mijlen breed nog niet genoeg kennis
over andere planeten was, wat haar in staat stelde van Venus het tropische en
lichtjes psychedelische landschap te maken dat het in de boeken is. Toen de
ruimtevaart jaren later aantoonde dat Venus een dorre, snikhete woestijnplaneet
is, hield ze haar versie toch aan in Ogen van tijgers omdat het verhaal
anders niet zinnig verder kon. In Torenhoog en mijlen breed is de aarde
immers zogoed als één grote stad geworden, en de confrontatie met de wilde,
weelderige planeet waar het zo vochtig is dat er altijd regenbogen zijn, is
voor de planeetonderzoekers heel zwaar. Ze gaan haar te lijf met alle technisch
vernuft dat ze hebben: metaal, glas, superisolerende buitenpakken. De
maatschappelijke metafoor voor de mensheid die zijn contact met de natuur
verliest, was bij het verschijnen van de boeken al aan de orde en is dat nog
steeds. In die zin kan vooral Torenhoog en mijlen breed door de
kritische ondertoon zonder moeite de rangen van de betere sciencefiction
vervoegen.
Maar daar houdt het niet bij op. Want die hele sciencefictionachtige setting
blijkt, eens het plot zich ontvouwt, niet te functioneren zonder een ander
kernbegrip in het verhaal, dat de cultuur-natuurmetafoor nog versterkt, maar
ook overstijgt: het ‘wilde talent’ gedachtelezen. Venus blijkt bewoond door
intelligente wezens die sterk telepathisch zijn, en sommige mensen, onder wie
hoofdpersoon Edu, kunnen ook gedachtelezen. Hieruit volgen de ingrijpende en
heel herkenbare psychologische processen van personages die moeten leren omgaan
met een vorm van macht (in zichzelf of anderen) waarop ze niet zaten te
wachten. Die menselijke worsteling is zo sterk uitgewerkt en bepaalt zodanig de
hele verhaallijn dat de toekomstige wereld soms bijna louter achtergrond lijkt.
Met andere woorden: alweer die grensvervaging tussen genres. Is dit een
sciencefictionverhaal over telepathie of een psychologische roman die zich
situeert in een (potentiële) toekomst? Ik zou voor het laatste durven pleiten.
En als dit al geldt voor Torenhoog en mijlenbreed, dan is het zeker het
geval voor Ogen van tijgers, dat zich op de aarde afspeelt en waar we
twee mannen volgen (Jock, ex-planeetonderzoeker, en Bart, probleemjongere) die
elk op hun manier worstelen met hetzelfde ongrijpbare talent. De extreem
controlerende overheid enerzijds en de wilde bossen van Venus anderzijds, zijn
botsende motieven in het verhaal, die dienen als versterkende visuele metafoor
voor de conflicten in de personages zelf: conformeren of uitbreken? Wie weet
het beter: de maatschappij of jijzelf? En als jij voor jezelf beslist dat je tegen
de stroom in gaat, omdat je niet anders kunt, wordt iedereen daar dan beter
van? In die zin zijn deze twee toekomstromans, waarin de futuristische
technologie voor hedendaagse lezers misschien wat vreemd, maar eigenlijk niet
eens gedateerd aandoet, tijdloze documenten over het gevecht van de mens tegen
onderdrukking, en de innerlijke strijd van een enkeling tegen zijn eigen wilde
natuur.
Hoezo heden?
De zevensprong heeft een plekje apart. Het is een scharnierwerk tussen het
sprookjeswerk en het latere magisch realistische werk. Het is letterlijk een
kruispunt waar de twee elkaar ontmoeten. Net als in De blauwe maansteen
springt het verhaal heen en weer tussen het mogelijke en het bevreemdende,
zoals de geest van een kind dat kan doen: nu zit ik in het echte leven, nu weer
in mijn fantasiewereld, tot de zaak zo in elkaar vloeit dat je nog maar één
wereld ziet, met een vreemde dubbele kwaliteit. Als er iéts typisch is aan het
oeuvre van Tonke Dragt en literair-technisch vrij zeldzaam, dan is het dit wel.
Een van de
interessantste technieken die de schrijfster hiervoor aanwendt, is het
herhaaldelijk citeren van een bekend lied of gedicht. Ze bedt het zodanig in
het verhaal in dat het stilaan het effect van een mantra krijgt. De poëtische
tekst, op het eerste gezicht vanzelfsprekend, krijgt allerlei dubbele
betekenissen naarmate hij vaker terugkomt in het verhaal en lijkt zelfs
speciaal voor het boek geschreven — of het boek voor het lied/gedicht. In De
zevensprong is het lied in kwestie natuurlijk dat van de titel. Maar in Torenhoog
en mijlen breed weeft Dragt Polonaise van Paul Van Ostaijen door
haar toekomstverhaal heen — geen evidente keuze, en met een bijzonder krachtig
effect. Ogen van tijgers wordt dan weer gedragen door Het lied van de
zwerver van Walter de la Mare.
In De zevensprong komt het ‘dubbelzicht’ op de
werkelijkheid inhoudelijk tot uiting door de manier waarop Frans van der Steg
het ene moment een plichtsbewuste leraar is, en het andere moment betrokken
raakt in een complot van zeven samenzweerders. Hier is niet echt sprake van een
andere wereld, maar er sijpelen zoveel vreemde personages Frans’ dagelijkse
leven binnen, en er gebeuren zoveel vreemde toevalligheden die hij en de lezer geacht
worden serieus te nemen, dat zijn gewone leven snel ophoudt ‘gewoon’ te zijn.
Het hele boek is trouwens zeer knap opgebouwd volgens de optelstrofes van het
lied. Het is deze intrigerende sfeer die zich doorzet in de toekomstromans en
zeker in de magisch-realistische boeken, en die hier voor het eerst terug te
vinden is.
En
dan komen we dus uit bij De torens van februari (1973) en Aan de
andere kant van de deur (1992), die op het eerste gezicht goed thuis lijken
te horen onder de noemer secondary-world fantasy, maar die ik
magisch-realistisch wil noemen. Beide verhalen vertrekken van het hier en nu,
en er is telkens sprake van een parallelle wereld. In De torens van februari
reist Tim erheen door het uitspreken van een welbepaald woord op de
schrikkeldag in februari: het snijpunt in de tijd waarop de twee werelden
elkaar kruisen. De tegenwereld lijkt sterk op onze wereld, maar zoals een
spiegelbeeld (een terugkerend motief in Dragts werk). En bij de overgang van de
ene wereld naar de andere raak je je geheugen kwijt. Tim moet alles wat hij
beleeft opschrijven, want als hij terugkeert heeft hij alleen zijn
aantekeningen nog — in spiegelschrift. Aan de andere kant van de deur
speelt dan weer met het gegeven dat je een parallelle wereld kunt aantreffen
achter elke gesloten deur, dus met overlappende werelden in verschillende
dimensies. Als je die andere dimensie in gaat, bevind je je in de Januaraanse
Ambassade, een gigantisch gebouw dat asiel verleent aan een bonte verzameling
personages: Clara (die volhoudt dat Claire de lune voor haar geschreven
is), Einstein, het Galgenkind, Schrödingers kat… Dragt werkt met filosofische
vragen en weeft subtiel de relativiteitstheorie en de kwantumwetenschap door
het boek. Weinig twaalfjarigen die dat opmerken, maar hoe ouder het
leespubliek, hoe meer betekenislagen het verhaal vrijgeeft. Het is niet per
toeval dat Tonke Dragt begon met haar illustraties in collagestijl rond het
schrijven en verschijnen van dit boek. De vervreemdende gelaagdheid van de prenten
echoot naadloos door in de tekst.
Magisch-realisme
Mijn voorstel om dit werk
eerder magisch-realistisch te noemen dan secondary-world fantasy berust
op verschillende bedenkingen. In heel veel secondary-world fantasy is
het (doorgaans jonge) hoofdpersonage op een of andere manier de redder waarop
in de andere wereld wordt gewacht, of de held die door zijn inzichten uit onze
wereld de gebeurtenissen beslissend kan beïnvloeden. Denk maar aan Het
oneindige verhaal van Michael Ende of C.S. Lewis’ ’De Kronieken van
Narnia’. Daar is bij Tonke Dragt op geen enkel moment sprake van. De parallelle
werelden in deze boeken zijn geen magische sprookjestuinen die kampen met een
crisis of wachten op een held, maar wetenschappelijke kopbrekers die het
hoofdpersonage op zeer dramatische wijze met zichzelf confronteren. Niet per
toeval verliest Tim zijn geheugen bij de overgang van de ene wereld naar de
andere, en begint Otto in de Januaraanse Ambassade langzaam zijn naam te
vergeten. Ondanks het feit dat de andere wereld zo prominent aanwezig is in de
verhalen, heb je als lezer nooit het gevoel dat de boeken over die werelden
gààn. Ze gaan daarentegen over de erg menselijke personages die geconfronteerd
worden met zichzelf, omdat ze in een andere wereld terechtkomen. De
realistische psychologische uitwerking van de personages wanneer ze in
interactie treden met die onverwachte nieuwe dimensie, compleet met twijfels,
innerlijke conflicten, terugkerende gedachten, kringredeneringen, enz. houdt je
met één voet in de werkelijkheid. Of anders gezegd: je krijgt het gevoel dat je
samen met het hoofdpersonage in een dubbele dimensie functioneert waarin je je
compleet verloren voelt. Niet dat je van de echte wereld naar een andere
(fantastische, onrealistische) verhuist om daar avonturen te beleven.
En als er al overgangen zijn (het vreemde woord en de
schrikkeldag in De torens van februari, het opentrekken van de deur op
de juiste manier in Aan de andere kant van de deur), dan zijn het zeker
niet de typische voorbeelden die je in de klassieke secondary-world fantasy
aantreft. Denk hierbij aan de kast van C.S. Lewis als doorgang naar Narnia, of
het boek zelf als toegangspoort naar een mythische verhalenwereld (Michael Ende
en Cornelia Funke). Geen mens die bij lectuur van die laatste drie gelooft,
écht gelooft, in het bestaan van die andere werelden. Bij Tonke Dragt blijf je,
samen met het personage en ondanks jezelf misschien, twijfelen. De torens
van februari leest als een zeer knap in elkaar gestoken manuscrit trouvé,
dat ook aangeeft dat Tim een aantal jaren later voorgoed verdwijnt. Dragt
presenteert zichzelf als consciëntieuze redacteur en archivaris van Tims
dagboek, en speelt de rol zo sterk dat je bij momenten werkelijk gaat twijfelen
of dit wel fictie is. Ook Aan de andere kant van de deur gebruikt
hetzelfde dagboekprocedé, visueel mooier voorgesteld, maar toch iets minder
overtuigend, met de bibliothecaris van de Januaraanse Ambassade als
commentator.
Moeten deze boeken absoluut bij het
magisch-realisme gerekend worden? Wat mij betreft is het de enige term die
enigszins de lading dekt, beter dan alle andere in ieder geval. Voor het
plezier van de lezer maakt het niet uit tot wat voor genre het merendeel van
Dragts boeken behoren. Ik hoop alleen duidelijk te hebben gemaakt dat het werk
van deze schrijfster niet zo eenvoudig te duiden is als op het eerste gezicht
lijkt. Blij als ik ben met de nieuwe uitgave van haar boeken en de inspanningen
die Leopold doet om Dragts werk ingang te laten vinden bij alweer een nieuwe
generatie jonge lezers, hoop ik wel dat er in de toekomst wat meer recht wordt
gedaan aan de complexiteit van haar oeuvre. Hier is beslist een interessante
scriptie over te schrijven. Leg de verleden-heden-toekomstslogans dus
maar weer in de lade. Tonke Dragt is inderdaad van alle tijden. En zoals de
kwantumtheorie het wel eens wil: alle tijden zijn nu.
Noten
1
Joosen, Vanessa & Vloeberghs, Katrien, Uitgelezen Jeugdliteratuur.
Lannoo Campus, 2008
2 Dragt, Tonke, De robot van de
rommelmarkt; Route Z. Leopold, 2001,
p. 44
3 Dragt,
Tonke, De robot van de rommelmarkt; Route Z. Leopold, p.39
Tonke Dragt: De
brief voor de koning, Leopold Amsterdam, 2010, 449 p., ill. € 12,5. ISBN
9789025857301
Tonke Dragt: De
zevensprong, Leopold Amsterdam, 2010, 298 p., € 12,5. ISBN 9789025857318
Tonke Dragt: Torenhoog en
mijlen breed, Leopold Amsterdam, 2010, 299 p., € 12,5
ISBN 9789025857325
Distributie Standaard Uitgeverij
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp
deze pagina printen of opslaan