14 + - Jelmer is
dood. De wijverige jongen met de eeuwige capuchon heeft zichzelf opgehangen in
de garage. Jeroen hoort het nieuws van de klassenleraar en paniek neemt over.
Wat volgt zijn vijf dagen waarin Jeroen er alles aan doet om zichzelf ervan te
overtuigen dat Jelmers dood niet zijn schuld is. En dat is helaas (minstens
deels) niet waar: Jeroen en zijn vrienden Rico en Willem (de vechtersbaas en de
sportieveling) pestten Jelmer al een hele tijd, iets wat moest uitmonden in een
haatwebsite. Het drietal maakte filmpjes van hun geterg, dat Jeroen
verantwoordt als pogingen om Jelmer duidelijk te maken ‘dat hij normaal moest
doen’.
Emiel
de Wild gunt ons een overtuigende blik in de psyche van een veertienjarige
jongen, die vereerd is dat de gewelddadige en stoere Rico zijn vriend zou
willen zijn. Jeroen koopt Rico’s vriendschap door Jelmers geheim te onthullen:
Jelmer is gek op paarden. Willem en Jeroen laten zich inpakken door Rico, die
intimiderend is en hen plots een coole reputatie bezorgt. Vanzelfsprekend
blijkt Rico later zo slim geweest te zijn zich nooit te vertonen op de filmpjes
die ze maken. Hoe het trio met elkaar omgaat, hoe ze praten en hoe hun
schijnbare vriendschap ontaardt in bedreigingen: het doet allemaal akelig
realistisch aan.
Vijf dagen lang volgen we Jeroens worsteling met zijn geweten, en
gelukkig is dat gevecht op het einde van het boek nog niet beslecht. Innerlijke
monologen over hoe Jelmer zélf zijn dood koos en de pesterijen bijna verdiende
wisselen af met korte vlagen waarin Jeroens schuld zich jankend of kotsend een
weg naar boven werkt. In de loop van het verhaal zien we hoe hij hopeloos op
zoek is naar iemand die hem bevestigt in wat hij weet: dat hij wel degelijk
Jelmers zelfgekozen dood mee veroorzaakt heeft. Jeroen vraagt, impliciet dan
wel expliciet, aan zijn omgeving om hem te straffen, iets wat hem ontkend
wordt, omdat zijn moeder, leraar en klasgenote de waarheid niet kennen. Wanneer
hij, haast gewurgd door zijn schuldgevoel, alles opbiecht aan zijn vader,
krijgt hij geen erkenning van zijn schuld. ‘Het bewijst niks, natuurlijk. Je
weet niet waarom die jongen het heeft gedaan.’ In een beklemmende scène beslist
zijn vader dat Jeroen niet gedaan heeft wat hij deed zolang hij het niet
uitspreekt:
‘Eerlijk zijn is belangrijk, maar denken aan je toekomst is ook belangrijk. […]
Zijn er dingen gebeurd die strafbaar zijn?’ Ik krijg het benauwd. Mijn handen
tintelen. ‘Jeroen?’ zegt mijn vader. En dan nog een keer: ‘Jeroen?’ Ik wil het
zeggen, maar kan het niet. Mijn vader wéét wat ik bedoel. Maar hij wil het niet
horen. ‘Nee,’ zeg ik. […] ‘Er is niks strafbaars gebeurd.’ ‘Gelukkig,’ zegt
mijn vader. Ik bijt mijn kaken op elkaar. ‘Ik wist dat jij zoiets nooit zou
doen. Zo ben jij niet.’
Jeroen moet verder met zijn leven, zonder absolutie, zonder
erkenning van zijn schuldgevoel. Zo’n open einde vergt enig lef, want het laat
de lezer achter met een ongemakkelijk gevoel. Wie ik ben is een sterk boek, met hier en daar iets wat ruikt
naar clichés (de harteloze rijke vader, de pestkop uit een arm milieu die door
zijn broer zelf wordt uitgescholden voor homo), maar de treffende beschrijving
van een kind dat de gevolgen van zijn daden niet kan overzien maakt het zeker
de moeite waard.
Amsterdam
: Leopold 2015, 168 p. : ill. ISBN 9789025865764
deze pagina printen of opslaan