: Illustratoren als sprookjesbewerkers

door Lien Fret

'Waarom, waarom… Het zijn vragen waar ik niet veel mee kan. Er is het buikgevoel, er zijn de beelden die ik meteen zie. Tekenen: dat is wat ik wil. En niet: weten waarom ik dit of dat teken.' (137) Met deze woorden van Ingrid Godon eindigt Het grote Grimm boek, een sprookjesbundel met 16 Grimmsprookjes die dit keer niet de tekstbewerker(s) het hoge woord laat voeren, maar een stem geeft aan 16 bekende en minder bekende Vlaamse en Nederlandse illustratoren (17 als je de illustrator van de schutbladen meerekent). Zij waren het die de keuze kregen uit de bekende en minder bekende sprookjes van de gebroeders Grimm, gepubliceerd in hun laatste editie van de Kinder- und Hausmärchen uit 1857, én de kans om die keuze toe te lichten. Die toelichtingen brengen een aantal opmerkelijke kindbeelden aan het licht, niet zelden gekleurd door nostalgie naar een fantasierijke kindertijd. Dat van Thé Tjong-Khing bijvoorbeeld, die in zijn illustraties bij ‘De roverbruidegom’ naar eigen zeggen geen bloed wilde laten zien maar zich wel genoodzaakt zag te tonen dat sprookjes 'nu eenmaal wreed' zijn. Anderen, zoals Gerda Dendooven en Martijn van der Linden, meten zich bij het motiveren van hun keuze dan weer aan de talloze illustratoren die doorheen de eeuwen de Grimmsprookjes van illustraties hebben voorzien. Illustratoren die, net als deze hedendaagse kunstenaars, niet in woorden maar in beelden hun buikgevoel lieten spreken. In dit sprookjesboek is het woord dan ook niet aan de Grimms of aan hun vertaalster — Kristien Dreesen, die overigens een mooie nieuwe vertaling heeft afgeleverd, vooral met het oog op het voorlezen van de eeuwenoude sprookjes — maar aan de illustratoren, die aan de vertellingen al dan niet bewust hun eigen interpretatie gaven. Hun illustraties staan in deze sprookjesbundel zelden in een louter symmetrische verhouding met de tekst waardoor een unieke interactie ontstaat tussen woord, beeld en de sprookjes(voor)kennis van de lezer. Wie zich laat verleiden tot een hapje uit de rode appel van de gebroeders Grimm, die doorheen de eeuwen haast niets van zijn oorspronkelijke glans verloren heeft, zal ontdekken dat deze hedendaagse illustratoren met de sprookjes zo hun eigen appeltje te schillen hebben.

Appels met een nasmaak

In de sprookjes die de Grimms verzameld en bewerkt hebben, worden goede personages doorgaans beloond en slechte gestraft. Maar vaak maken hun helden zich ook schuldig aan dingen die je niet van hen verwacht — leugentjes om bestwil, ongehoorzaamheid en zelfs moord, om er maar enkele te noemen —, die níet worden bestraft en waardoor het gelukkige einde vaak nog bespoedigd wordt. In dit boek stellen enkele illustratoren de vanzelfsprekendheid in vraag waarmee protagonisten daarmee wegkomen. Door in hun illustraties van de hoofdpersonages rondere figuren te maken, vertellen ze een alternatief verhaal.
Dat van Godons ‘Doornroosje’ bijvoorbeeld. In woorden kan de illustratrice dan misschien niet juist de vinger leggen op de reden voor haar sprookjeskeuze, maar haar illustraties met doornen doen zo hun eigen boekje open over haar motieven. In zowel letterlijk als figuurlijk donkerdere beelden dan we van haar gewend zijn, toont ze twee jonge mensen die afzien: geen lieflijk slapend Doornroosje maar een bebloed meisje dat voor dood op de harde stenen vloer ligt. En de prins mag volgens de Grimms dan wel een ongecompliceerde doortocht door het doornenbos hebben — 'die gingen vanzelf al opzij en lieten hem ongedeerd vrij, en achter hem ging de haag weer staan' —, zo’n gemakkelijk gelukkig einde wordt hem door Godon niet zomaar gegund; trekkend en sleurend aan een ondoordringbaar pikzwart houtskoolbos lijkt de doortocht allesbehalve een lachertje. Waar de overmoedige prins in de Grimmtekst de goede raad van zijn grootvader die hem de tocht afraadt eenvoudigweg in de wind slaat maar tóch al snel beloond wordt met een prinses, legt Godon hem eerst even het vuur aan de schenen.
Wendy Panders geeft haar hoofdpersonage Raponsje evenmin zomaar een vrijkaart voor een ‘nog lang en gelukkig’ leven. Ze lijkt in haar illustraties niet helemaal oneens met de straf die de overigens vrij vriendelijk uitziende toverkol Raponsje en haar prins oplegt; de tovenares houdt, net als kappers, nu eenmaal van knippen, zo beweert Panders achteraan het boek. Raponsje lijkt dan ook wat té zelfvoldaan bij haar bedrog van het oud moedertje en dan is kortwieken misschien nog wel het minste dat het meisje verdient.
Een illustrator die de lezer eveneens achterlaat met een vreemde nasmaak is Klaas Verplancke. Zijn Grietje lijkt aanvankelijk in zowel tekst áls illustraties het lieflijke sprookjesfiguurtje uit ons collectieve geheugen. In de met peperkoek ingevulde silhouetten van haar en haar broertje schemeren echter alleen haar — overigens niet erg altruïstische — motieven door, zodat haar ware gelaat verborgen blijft. Tot ze in de twee pagina’s vullende illustratie gewapend met een gigantische hooivork en als door de duivel bezeten de heks te lijf gaat en in niets lijkt op het met parels beladen meisje dat even later vrolijk weghuppelt.
Sebastiaan Van Doninck laat ons traditionele beeld van zijn arme hoofdpersonage evenmin intact. Hoewel hij het gruwelijke en bloederige karakter van het originele ‘Assepoester’-sprookje aanhaalt als een van de redenen voor zijn keuze, doet de illustrator niets met de gruwelijke straf van Assepoesters stiefzussen, die hen blind achterlaat. Toch geeft Van Doninck in zijn behoorlijk milde illustraties een extra betekenislaag aan het sprookje. Assepoester wordt door de vogel in de boom op het graf van haar moeder namelijk gehuld in een doorkijkjurkje dat er amper in slaagt haar witte slipje en borsten te verhullen. De seksuele rol van het meisje in de verleiding van de prins wordt in bewerkingen zelden belicht, laat staan de rol van haar overleden moeder in die seksualiteit. In onze geseksualiseerde maatschappij lijkt ze echter nog amper weg te denken. Assepoesters ontluikende seksualiteit wordt in Van Donincks illustraties dan ook een vanzelfsprekend onderdeel van het verhaal. Hoewel de spierwitte, frêle Assepoester haast niet scherper kan afsteken tegen de uit de kluiten gewassen donkere koningszoon, speelt ze, omwille van die seksualiteit, een veel actievere rol in het aan de haak slaan van de prins dan ze deed in de traditionele versies van Charles Perrault en de Grimms.
Een illustratrice die er dan weer níet voor kiest haar ‘goede’ hoofdpersonage in een minder fraai of alternatief daglicht te zetten, is Heleen Brulot. Het beeld van een kikkerkussende prinses, dat zich in ons collectieve geheugen heeft genesteld, heeft de scène van de Grimms waarin de koningsdochter 'spinnijdig' de kikkerkoning tegen de muur smijt en tóch ook weer onmiddellijk beloond wordt met een jonge koning, wat in het vergeethoekje geduwd. Ook Brulots symmetrische illustratie van het gelukkige paar roept geen vragen op over de vanzelfsprekendheid waarmee de eigengereide prinses haar belofte niet nakomt en een onschuldige kikker bijna de dood injaagt. Zowel in de tekst als in de illustraties is er vrolijkheid alom, voor de prinses, de prins en trouwe Hendrik.

De vergiftigde kant van de appel

Beginnend tekenaar Thijs Desmet opent op de schutbladen het perspectief naar de schaduwzijde van het vrolijke sprookjesuniversum dat Brulot trouw blijft en dat ook Noëlle Smit in de omslagillustratie schept. Achter het wereldje van vrolijke hofdames, dansende koningsparen en onschadelijk gemaakte wolven — associaties die een titel als Het grote Grimm boek onvermijdelijk lijkt op te roepen — ligt de dorre werkelijkheid van achtergelaten kinderen, eenzaam dolend door het bos, een grimmige werkelijkheid die bij het bewerken van traditionele sprookjes wel eens naar de achtergrond durft te verdwijnen. Het grote Grimm boek brengt wat grimmigheid terug naar de verhalen, in settingen waarin illustratoren fanatiek lijken te proberen het juk van Disney van zich af te werpen. Grijstinten overheersen niet alleen in Thé Tjong-Khings roversbos of Godons ondoordringbare doornenbos, ook Assepoesters huis en het kasteel van de molenaarsdochter uit Repelsteeltje, afgebeeld door Mattias De Leeuw, baden in de grijstinten. Zelfs mét gelukkige eindes is het in de sprookjesillustraties dus niet altijd allemaal peis en vree. Nadat de voormalige koningsdochter en koningin haar kindje op het nippertje uit de handen van Repelsteeltje heeft kunnen houden, is de wereld er in De Leeuws illustraties niet bepaald een vrolijkere plaats op geworden. Uit de kasteeltoren komt een warme gloed maar de rest van de wereld blijft grijs en grauw. De koningin heeft haar geluk dan ook te danken aan bedrog; haar koninkrijk aan de goud spinnende Repelsteeltje en haar kind aan diens onvoorzichtigheid.
Naast Godon waagt Vanessa Verstappen zich als enige aan het afbeelden van bloederige scènes. Haar illustraties bij ‘Het meisje zonder handen’, een sprookje vol christelijke symboliek, zijn dan ook een stuk abstracter dan die van andere illustratoren. Sprookjes zitten vaak boordevol symbolen die zich zelden naar illustraties laten vertalen. In haar beelden slaagt Verstappen er echter wonderwel in, wat haar afbeeldingen van afgehakte handen meteen ook een stuk minder gruwelijk maakt. Vooral wanneer ze in de vorm van engelenvleugels op de rug van het meisje verschijnen. De steeds terugkerende rode appels, die de aanleiding waren voor haar beproeving, vormen dan weer een rode draad die verschillende sprookjes uit deze sprookjesbundel en hun illustratoren (zoals Sabien Clement en — hoe kan het ook anders — de illustrator van ‘Sneeuwwitje’ Tom Schamp) met elkaar verbindt.

Appels doorheen de eeuwen

Schamp drukt aan het einde van het boek zijn ontzag uit voor de beeldengeschiedenis die aan sprookjespersonages vastzit. In zijn paginagrote illustratie van de dode Sneeuwwitje zet hij die geschiedenis om in beelden, waarin hij niet alleen de illustratiegeschiedenis van het eeuwenoude sprookje maar ook die van zichzelf een plaatsje geeft. Hij verwerkte in de illustratie namelijk tekeningen uit La Blancaneu die hij in 1997 maakte voor de Spaanse-Catalaanse uitgeverij La Galera (met tekst van Miquel Desclos) en die een stuk minder eclectisch zijn dan zijn recenter werk. In een soort hallucinante tuin van Eden — inclusief geantropomorfiseerde bomen die Adam en Eva voorstellen — plaatste hij miniatuurtjes uit zijn vijftien jaar oude werk, waaronder de illustratie van de titelpagina: een metafictief Sneeuwwitje dat in een schudbol, veilige weggeborgen van de gevaarlijke werkelijkheid maar mét vergiftigde rode appel, haar eigen verhaal leest.
Is dat misschien wat sprookjesbewerkingen zullen blijven doen? Wat ook dit Grote Grimm boek doet; lezers vanop een veilige afstand laten genieten van eeuwenoude verhalen en hen af en toe laten proeven van wat gruwel, verpakt in een mooie rode appel. Illustraties van een stiefmoeder die gemarteld wordt tot de dood, een meisje dat in mootjes wordt gehakt, stiefzusters wier ogen worden uitgepikt, een kikkerkoning die door een zelfingenomen koningsdochter tegen de muur gesmeten wordt of Repelsteeltje die zichzelf in tweeën trekt, worden ons als lezer bespaard. Maar in de plaats daarvan verschijnen wél een heleboel mooie rode appels die van lezers verwachten dat ze zich iets steviger in het boek vastbijten.

, Illustratoren als sprookjesbewerkers, , , p., € 0. ISBN 0000000000110

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri