Stappe stappe step kan zonder meer een klassieker in de Nederlandse
kinderpoëzie genoemd worden, samen met zijn voorganger Wiele wiele stap. Oorspronkelijk verschenen de bundels in 1977 en
1979. Intussen zijn er al meer dan 300.000 exemplaren van verkocht. Deze tiende
druk kreeg een groter formaat en is uitgevoerd met de oorspronkelijke
illustraties van Thé Tjong-Khing in kleur.
De bundel was eind
jaren zeventig echt vernieuwend en brak met de traditie van brave, schattige
kleuterversjes zoals onder meer Lea Smulders en Harriët Laurey die toen
schreven. Diekmann voerde levensechte, levendige kleuters op en bevrijdde ook
de vorm uit het keurslijf van een strak metrum en rijmschema.
Meerdere
versjes gaan over de komst van een nieuwe baby. Bij Diekmann geen
geïdealiseerde zoetigheid, maar wel waterlanders en een schreeuw om aandacht,
gecombineerd met tederheid. In het laatste gedicht omarmt de moeder baby en
kleuter:
‘knuffie hier,
knuffie
daar.
zielig, maar ook lief, nietwaar?’
Met haar versjes doorbrak ze ook taboes:
‘ben je een meisje?
een jongen?
ik
kan het niet zien.
heb je een
touwie?
nee?
ja?
laat ‘ns zien?’
Op de tekening laat het jongetje zijn zwembroekje zakken,
terwijl het meisje nieuwsgierig omlaag kijkt. Diekman had ook expliciet aandacht
voor culturele diversiteit: samen spelen met het ‘anders-kindje’ met
‘anders-haar’ en ‘anders-vel’ is vanzelfsprekend.
Ten slotte kiest
ze ook resoluut voor het kind, ook tegen de grote mensen in: ‘baby’tje, ik kom
eraan./ heeft ’t bezoek weer gek gedaan?/ Van wu-wu-wu en egge-eg?/ ‘k jaag ze
zo wel voor je weg.’ Ook de ouders moeten het soms ontgelden: ‘hoe weet jij nou
wat ik wou,/ als ik niet vragen mag van jou’ of ‘waarom moet steeds jouw
muziek?’
Het ritme van Diekmanns versjes volgt de beweeglijke
kleuter:
‘steppe, steppe, stap,
ik step me, lekker, zoek.
want thuis is nu een
ander kind,
dat iedereen het liefste vindt.
ik ben óók lief.
ik
heb óók haar.’
Net als kleuters speelt ze met
de taal en vormt ze nieuwe woorden als ‘mijn stil-zijn-oren’ of ‘het
gieter-regent’. De talrijke vragen, uitroepen en klanknabootsingen maken haar
versjes bijzonder expressief:
‘televisie óp! Knop
uit.
óóó, wat zie ik in de ruit?
ik, een beer
gggrrr
ik een boef
penggg, poefff.’
De televisie, de auto’s en het
toilet op de illustraties komen uit vervlogen tijden, maar de versjes van Diekmann
zijn tijdloos.
Amsterdam: Querido, 2015, [32] p. : ill. ISBN
9789045117171
deze pagina printen of opslaan