Nederlands proza

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2021

Dirk Elst: Aria van professor Bentoné

door Laurent De Maertelaer

De eeuwige queeste naar dat badkamergevoel 

Wie bescherming, warmte en liefde zoekt in deze barre tijden kan met al zijn of haar vragen terecht bij het hoofdpersonage van Aria van professor Bentoné, het romandebuut van schrijver en muzikant Dirk Elst (1975). De naamloze verteller van deze origineel opgezette eersteling weet immers als geen ander wat dé oplossing is voor het grote deficit van de hedendaagse samenleving: een over- en weldadige dosis van ‘het badkamergevoel’. Elst schetst in een levendige, mildironische stijl de ondraaglijke lichtheid van het Vlaamse dorpsleven en de uitzichtloze situatie van wat tegenwoordig bekend staat als het precariaat, een kapstokterm die staat voor een nieuwe bevolkingsgroep van maatschappelijk kwetsbaren, zonder economische vooruitzichten en zonder politieke stem.
 
De ik-verteller van Aria van professor Bentoné maakt onmiskenbaar deel uit van dat nieuwbakken precariaat. Hij is dakloos en ‘woont’ op een sofa, in een voormalige Oostendse drukkerij in het vroegere kantoorgebouw van een krant. Het gebouw huisvest een socioculturele werk- en ontmoetingsorganisatie, waar onder meer een volkskeuken en nachtopvang wordt georganiseerd. Hij wast zich, met de zwembroek aan, in de douches van het stedelijke zwembad van Oostende en vertelt openhartig over zijn verlangen en zoektocht naar ‘het badkamergevoel’: ‘Aan het leven ontbreekt er altijd wel iets waarvan je denkt dat het je gelukkiger zal maken. In mijn geval is dat onder andere een badkamer.’
 
In het materiaalhok van de verdieping waar zijn sofa staat, wil hij dan ook een badkamer inrichten. Met zijn laatste geld koopt hij een kleine plastic verhuisdoos in de Lidl: ‘Licht en wendbaar. En het neemt weinig plaats in. Zo een bak is ook in een vingerknip opgeborgen. Pop up. Exclusief. Niets gezien. Niets gehoord.’ Na tien uur is hij alleen in de zaal en neemt een bad in de plastic bak en luistert ondertussen ‘op de laptop’ naar de Aria della Monicha, een melancholisch lied uit de zestiende eeuw over een meisje dat naar het klooster moet. De bak blijkt niet alleen bijzonder krap (‘Een groter model was beter geweest.’), maar ook een soort teletijdsmachine: zo goed als elke wasbeurt — een meer dan vingerdikke metafoor voor loutering, herbronning en purificatie — lokt een onbedwingbare duik in het verleden uit.
 
Almaar sterker dringt het verleden het heden binnen. Intense herinneringen aan zijn oer-Vlaamse jeugd spelen de verteller meer en meer parten: herinneringen in eerste instantie aan zijn als jong meisje aan leukemie overleden zusje Anna, maar ook aan zijn vader, die als metaalarbeider een staking leidde en in ruzie lag met de kerkfabriek en de gemeente over de erfdienstbaarheid van een landweg die dwars door de familietuin liep. Wanneer het verleden de overhand neemt of het heden zich té zeer laat gelden, vlucht hij naar zijn geïmproviseerde badkamer annex badbak.
 
In het heden ontmoet de verteller op een verjaardagsfeestje zijn eveneens naamloze ex-vriendin, ‘vijf jaar geleden beleefden we drie idyllische maanden’. Van de weeromstuit krijgt hij een epilepsieaanval: ‘Mijn spieren verstijven. Ik grijp naar mijn nek en ik draai met mijn hoofd. Het kraakt. Een stijve nek. Ik weet wat dat betekent.’ Buiten westen denkt hij aan Anna, maar eenmaal weer bij bewustzijn ontfermt zijn ex zich over hem en neemt hem mee naar haar huis. Aan een muur hangt een half afgewerkt meisjesportret van de ex — een kunstenares die als kind kanker heeft gehad en al vijfentwintig jaar kankervrij is. Het werk doet de verteller denken aan de zwart-wit foto van Anna op een sticker gemaakt voor een inzamelingsactie. In een hilarische bedscène leest de verteller tíjdens het liefdesspel voor uit De idioot van Fjodor Dostojevski, niet toevallig deze roman van de Petersburgse meester, aangezien het hoofdpersonage Prins Mysjkin misschien wel de bekendste epilepsielijder uit de wereldliteratuur is.
 
De twee ex-minnaars hervinden hun liefde voor elkaar. Zijn ‘nieuwe’ vriendin wil dat hij werk zoekt: ‘Doe een onnozele job en schrijf daar een boek over.’ Zo gezegd, zo gedaan. Heel treffend (én grappig) is hoe Elst de geplogenheden en clichés van een loopbaanbegeleidingstraject beschrijft, vermoedelijk vanuit een positie van ervaringsdeskundige: iedere werkzoekende zal de vernederende absurditeit van zo’n traject meteen herkennen. Via het begeleidingstraject kan de verteller aan de slag in een louche pakhuis in de haven. Daar krijgt hij de bijnaam ‘professor Bentoné’, naar het gevaarlijke goedje dat hij samen met zijn collega’s in zakken van vijfendertig kilo van Amerikaanse op Europese paletten moet ‘herstapelen’.
 
Elst schakelt tussen heden en verleden dat het een lieve lust is. De herinneringen van de verteller dringen zich op aan het heden en nemen ongegeneerd het verhaal over. Elst is een kei in het razendsnel en zo goed als naadloos monteren van korte scènes uit het verleden met tekstlappen die zich in het heden afspelen. Het schitterend hoofdstuk over hoe de verteller samen met Anna naar hun favoriete televisiereeks Sinha Moça kijkt, bijvoorbeeld, terwijl twee agenten zijn vader komen verhoren en het verhaal van de soap zélf de roman slinks binnensluipt. Of het onbetaalbaar fragment waarin de verteller tijdens zijn hard Bentoné-labeur terugdenkt aan hoe een schooloptreden van Vader Abraham — bij wie zijn vader in zijn vrije tijd bassist is — tijdens het ‘Smurfenlied’ volledig uit de hand liep. Dat procedé van gezwind switchen tussen tijdsbestekken geeft Elsts roman bij momenten een enorme vaart én tilt het humorgehalte naar een hoger niveau.
 
Elst gebruikt heel wat leidmotieven om zich een weg te banen in de grillige baaierd van al dan niet losse of afgeronde verhaallijnen. De flukse weerborstel op het hoofd van Anna, bijvoorbeeld, of het portret van de vriendin als meisje, de sticker met het portret van Anna, de landweg, de witte honkbalknuppel, de rotte aardappelen in de kofferbak en The stranger song van Leonard Cohen, stuk voor stuk fungeren ze als ankerpunten om een verhaal op te starten of verder op te pikken. Door al dat geschuif verliest Elst weliswaar soms de trappers en sluipen er hier en daar minimale continuïteitsfoutjes in de tekst: een ronde tafel blijkt plots ovaal, na een ‘bui’ veegt de verteller sneeuw van zich af en de Lada Laika van zijn vader wordt soms met ‘c’ dan weer met ‘k’ gespeld, om maar enkele voorbeelden te geven.
 
De tedere scènes over Anna en het dorpsleven getuigen dan weer van een diep inlevingsvermogen en een goed oor voor dialoog. Enkele dialogen zijn geschreven in een prettig leesbaar, spaarzaam gebruikt en geloofwaardig Schoon Vlaams: woorden als ‘ge’ en ‘gij’, ‘weeral’ en ‘slimmeke’, vliegen in het rond, maar overheersen nooit. De nostalgische en volkse mijmeringen over de meer excentrieke aspecten van het dorpsleven doen denken aan de Helaasheid der dingen-Verhulst (in het bijzonder de westernscène en het verhaal van de rotte aardappelen in de kofferbak). Hoewel de achterflap expliciet de invloed van Louis-Paul Boon afwijst, is het universum van vuil Louiske nooit ver weg. De vader had een onversneden Boon-held kunnen worden (‘Mensen verontwaardigd krijgen is één van zijn talenten.’), maar daarvoor loodst Elst te veel absurdisme in het hele stakingsverhaal (de achtervolging door de witte Volvo, het gekuip van de gemeente: het is van het goede te veel). De hieraan verbonden en overbodig opgeblazen ‘saga’ rond de landweg laat de geloofwaardigheid van de vaderfiguur helaas verder afbrokkelen.
 
Het tijdsverloop in Aria van professor Bentoné is niet altijd even doorzichtig of begrijpelijk. In het stuk met de cassetterecorder — waarin Anna door een tersluiks opgenomen gesprek tussen haar ouders de waarheid over haar ziekte te weten komt — speelt Elst behendig met het tijdsgevoel van de lezer. Net als in het verhaal over zijn collega Aziz, een personage dat de lezer nog niet kent, maar dat plotsklaps als een oude bekende wordt voorgesteld: Elst trekt gelukkig de chronologie elegant recht met een stilistische en anachronistische kwinkslag. Overigens, door de roman heen verliest de verteller meer dan eens zijn greep op de tijd. En dat is behoorlijk letterlijk te nemen, want enkele keren herinnert hij zich bepaalde gebeurtenissen niet of nauwelijks en heeft hij zelfs black-outs (met de epileptische caféscène als hoogte- of dieptepunt). Ook de groteske, magisch-realistische passage in het Oostendse stadspark slaat een bres in het tijdsbesef van de verteller. Wanneer hij terug in de oude drukkerij is, herinnert hij zich niet meer hoe hij aan het bloed op zijn voorhoofd en zijn blauw oog komt.
 
In de lijn van de weinig smakelijke parkscène (Magritte en Delvaux kijken verbijsterd toe), zitten er nog heel wat surrealistische scènes in Aria van professor Bentoné. Zo dobbert er in het stedelijk zwembad een heuse zeemeerman, waart er een echte cowboy rond in het dorp en overtuigt de verteller een winkelierster om hem gratis een honkbalknuppel te geven, ook al draagt hij hoge hakken. Het quasi ritueel baden in de veel te krappe plastic verhuisbox met zwaarmoedige barokke muziek op de achtergrond is een niet alledaags beeld dat eveneens bijblijft en de roman een positief bevreemdend karakter geeft.
 
Elst is een verfijnd stilist, er staan geen kromme zinnen in Aria van professor Bentoné. Het taalgebruik daarentegen is niet altijd even subtiel. ‘Er lekken baby’s uit mijn poes’, verzucht de vriendin nadat ze seks met de verteller in het park heeft gehad en op de grond heeft geürineerd. Diezelfde vriendin stuurt eerder een op een flauw woordspel gebaseerd tekstbericht, na hun verenigingsnacht: ‘Lekkere lul! Ik wil vannacht geen been dicht doen!’ Gelukkig draait Elst evenmin zijn hand om voor een goede portie ouderwetse situatiehumor: de scène met de vlo in het restaurant bijvoorbeeld wérkt en is echt kostelijk, net als de gag over de rotte aardappelen in de kofferbak.
 
Zoals bij een weekendfilm wordt op het einde van de roman uitgelegd en samengevat wat er volgt, hoe het een deel van de personages verder vergaat en wat er uiteindelijk gebeurde met de landweg of het graf van Anna. Mooi volgens het boekje, zo lijkt het wel, terwijl dergelijke ingrepen de gekunsteldheid van Aria van professor Bentoné alleen maar (en jammer genoeg) verhogen. Hetzelfde geldt voor het verhaal over de vriendin en haar bijna gedeeld kankerlot met Anna: die plot is zo voorspelbaar, geconstrueerd en gepolijst dat hij weinig geloofwaardig is, nauwelijks raakt en hierdoor zijn doel voorbijschiet (namelijk Anna en de vriendin linken aan elkaar als gespiegelde persoonlijkheden).
 
Hoe het zij, Elst heeft zonder meer een opmerkelijk debuut geschreven. Sterker nog, Aria van professor Bentoné heeft alles in zich om een bescheiden cultsucces te worden. Naar verluidt volgen er nog delen. Laat maar komen.
 
Dirk Elst: Aria van professor Bentoné: Fluxenberg, Brussel 2021, 188 p. ISBN 9789464070132. Distributie EPO


deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri