Met her en der over zijn verhaal verspreide tussenkomsten waarin
Pjeroo Roobjee expliciet de positie van de lezer aanstipt, wordt duidelijk
gemaakt dat het die lezer niet makkelijk wordt gemaakt. Zo noteert hij: ‘Mocht
her en der zeer geïnteresseerd een dappere lezer overblijven die curieus genoeg
in staat is op te staan om halsreikend naar het vervolg van deze kroniek uit te
zien…’
Bladerval in een warme
slachtmaand voert de lezer in het gezelschap van de tweelingbroers Weytack
mee naar de (fictieve) Caribische eilandrepubliek San Lazaro waar ze via een
verre nicht een woning hebben geërfd. Dat de twee Vlamingen er terechtkomen in
een gemeenschap die het niet direct heeft voor indringers (‘vreemde luizen’
worden ze meer dan eens genoemd) is de aanzet voor een ‘vertellement’ dat
gaandeweg de ontwikkeling van de plot , uitdijt tot ‘een kroniek van het
eenentwintigste zielenleven’. Het is in de eerste plaats via Loek Weytack, de
vertellende ik in de roman, dat de lezer betrokken raakt bij het geheel. Zo
omschrijft hij zichzelf:
‘Het beroerde met mij
is – zoals gijlieden waarschijnlijk al gemerkt hebben – dat ik heel dichterlijk
aangelegd ben en altijd speurend naar schoonheid en lieflijkheid mijn eigen
wegen ga.’
In
zijn totaal eigen en onnavolgbare stijl, die met omschrijvingen als ‘barok’, ‘zwierig
meanderend’, ’teruggrijpend naar een taal- en woordgebruik uit voorbije tijden’
slechts ten dele recht wordt gedaan, tekent Roobjee een gemeenschap waar alles
met alles en iedereen met iedereen te maken krijgt. Wat de lezer uiteindelijk
kan bedenken aan het slot, is dit: ‘Hij kan het, en niet zo een heel klein
beetje, nogal zeggen.’ Alleen al de woorden die hier opduiken om bijvoorbeeld
de ogen te benoemen (‘kluisgaten’ en andere synoniemen) of de attributen van de
dames, van borsten en verder, geven kleur aan het geheel.
Voor de lezer komt het erop aan
niet totaal te verdwalen in het kluwen van relaties allerhande die de sfeer op
San Lazaro, of alleszins toch in de kleine stad waar de tweelingbroers komen te
vertoeven, bepaalt. Loek Weytack raakt, zeer tot ongenoegen van zijn broer
Niek, in de ban van Babs Uytvanck-Cartreul die het zeker niet al te nauw neemt
met de huwelijkstrouw. Zij geniet er met volle teugen van zich als slavin te
laten ‘behandelen’ door Victor ‘Tor’ Van Baurscheit, die nauwelijks nog oog
heeft zijn wettelijke eega. En daartussen bewegen zich dan nog meer
opmerkelijke figuren, als daar zijn Polycarpe Vastapone, Ulysse Moncassin en
zijn vrouw Armande Moncassin-Quilboeuf, of Buck Lapkine… Een van de meest
intrigerende figuren die het pad van Loek en dat van de lezer kruist, is de
schrijfster Florine Lafourte. Schrijfster, nu ja…. Telkens weer wijst Loek erop
dat zij ‘een romancière in wording is’, die ervan droomt iets op papier te
krijgen. Zij is de ‘toekomstige ontwerpster en uitvoerster van nooit geziene
letterlussen en lasso’s van zinnen’ (meteen een adequate omschrijving van de
Roobjee-aanpak).
Aan het slot van de roman valt bijna letterlijk het doek: samen met de
president en zijn gevolg vergaan omzeggens alle personages ‘die in deze kroniek
van de stront en beulingen der eenentwintigste eeuw een rol wisten te spelen’
op zee, terwijl Loek met een gevulde brieventas terugkeert naar ‘het landeken
waar het wiegje mijner vaderen kraakte en ik met een jank in de luiers lag.’
Bladerval
in een warme slachtmaand laat je als lezer ontredderd achter, in het besef
dat de wereld die Pjeeroo Roobjee in kaart brengt, veraf lijkt te liggen, maar
anderzijds toch heel dicht ‘naakt’ aan wat de maatschappij blijvend beroert.
Pjeeroo
Roobjee: Bladerval in een warme slachtmaand, Querido, Amsterdam 2022, 292 p.
ISBN 9789021470641. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan