Toen Covid-19 toesloeg waren veel uitvoerende kunstenaars
plots technisch werkloos. Zo ook de veelbelovende Nederlandse pianist Camiel
Boomsma, die volop bezig is om internationaal carrière te maken. Nu hij geen
muziek meer kon laten weerklinken, dacht hij: ‘Wat nu? Ik had sterk het gevoel
die stilte te moeten invullen en begon te schrijven over alles wat ik mijn
bestaan as musicus geleerd, ontdekt en gekoesterd heb.’ Dat leidde tot een
serie podcasts voor de Nederlandse klassieke radio NPO4 waarin hij hem dierbare
componisten aanprees en aanschreef. Brieven
aan de meesters nu daar nu de neerslag van.
Boomsma heeft vijftien
componisten gekozen die hem nauw aan het hart liggen en aan wie hij een brief
schrijft. Die wordt telkens voorafgegaan door een inleiding waarin persoonlijke
ervaringen met hun muziek gecombineerd worden met een schets van de karakteristieken
van de besproken muziek. De brief, waarin het woord rechtstreeks tot de componist
wordt gericht, bestaat steeds uit dezelfde elementen: omwille van de grote
verdiensten wordt de componist een bloemetje toegeworpen, en dat wordt vermengd
met een beetje historische achtergrond. Boomsma stelt ook een aantal vragen,
zoals ‘Keek u veel op naar Beethoven?’ aan Franz Schubert of aan Hector Berlioz:
‘Hoe zou u uw muziek zelf omschrijven?’.
Wie de podcast beluistert, merkt
dat dat goed werkt. De stukken die ter spraken komen, klinken, de columns zijn
prettige inleidingen, die zin doen krijgen om verder in het oeuvre van de
besproken toondichter te duiken. Zoals altijd bij dit soort radiostukjes werkt
de persoonlijke aanpak. Het verhaal van de wijze waarop een meesterpianist dit
of dat stuk ontdekt, worstelt met deze of gene sonate en uiteindelijk het werk
begrijpt – het maakt het allemaal menselijk en doorleefd.
Op papier overtuigt het project
helaas minder. Uiteraard in eerste instantie omdat de muziek ontbreekt. De
stukken worden natuurlijk wel genoemd, maar je moet al goed thuis zijn in het
repertoire om die allemaal innerlijk te kunnen laten klinken. Maar wat bij
lectuur het meeste opvalt, is de oppervlakkigheid. Twee kleine bladzijden over
Schuberts laatste sonate, een pièce de resistance van de romantische muziek, is
veel te weinig om daar iets wezenlijks over te zeggen. En in minder dan twee
pagina’s over Die Kunst der Fuge van
J.S. Bach kan je zelfs niet verder komen dan wat platitudes.
De brieven zijn dan weer
sympathiek, maar zoals dat gaat met brieven aan overledenen, gaan ze eigenlijk
sterker over de auteur dan over de componist. In die zin krijg je een inkijkje
– maar ook hier weer: veel te vluchtig – in de manier waarop de pianist omgaat
met de muziek. De obligate vraagjes zijn dan weer zo banaal dat ze beantwoord
kunnen worden door wie even in een naslagwerk over muziekgeschiedenis kijkt… En
dan is nog de vraag waarom de brieven zo kriskras door elkaar staan en
bijvoorbeeld niet chronologisch volgens het geboortejaar van de componist
geordend zijn. Zo is het eerste hoofdstukje gewijd aan Claude Debussy, pas het
op drie na laatste aan Bach.
Wel leuk is dat Boomsma ook aandacht vraagt voor twee minder
bekende componisten: de Nederlander Gerhard Hamm en de Amerikaanse Amy Beach.
Zo enthousiasmerend schrijft hij over hun muziek dat je die meteen wil gaan
beluisteren. En het treft: Boomsma heeft zelf een mooie cd opgenomen met werk
van Hamm en van het pianokwintet van Beach bestaat een referentieopname door
het Takacs-kwartet met aan het klavier Garrick Ohlsson. Hopelijk kunnen we snel
weer naar Boomsma gaan luisteren, want het is waar: ‘aan Boomsma’s vingers
kleeft fluweel’ (de Volkskrant), maar
dan toch eerder als hij speelt dan wanneer hij schrijft.
Camiel Boomsma: Brieven aan de meesters, IJzer, Utrecht,
2021, 104 p. ISBN 9789086842476. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan