De intense beleving van het zijn
Jorge Guillén (1893-1984) is een
Spaans dichter die tot dezelfde generatie (‘van 1927’) als Federico García
Lorca behoort. In de jaren 1917-1923 kwam hij in Parijs in contact met het
surrealisme en andere avant-gardestromingen. Maar de dichter had toen al een
duidelijk beeld van wat zijn poëzie zou zijn: de vrucht van een bewuste en
ordenende arbeid en geen overrompelende uitdrukking van het onbewuste. In een
gedicht kan een woord een semantische verjonging doormaken, maar de band met de
werkelijkheid moet blijven bestaan. Poëzie geeft toegang tot een hoger niveau
in de beleving van het zijn.
Guillén werkte lang aan zijn grote bundel Cántico.
Het boek ontstond als een ‘work in progress’. Na de eerste uitgave (in 1928)
volgden nieuwe edities in 1936, 1945 en 1950. Guillén was, zoals zijn vriend de
dichter Pedro Salinas, professor poëzie achtereenvolgens in Sevilla, Oxford en
Roemenië. Als voorstander van de Republiek werd hij eerst gevangengenomen en daarna
weer vrijgelaten. Hij ging in 1938 met zijn familie in ballingschap, eerst naar
de Verenigde Staten, later naar Canada. Hij belandde van 1940 tot 1957 in het
befaamde Wellesley College in Massachusetts.
Hoewel Guillén vaak met de ene
bundel Cántico geassocieerd wordt, publiceerde hij nog andere
verzamelingen poëzie: Clamor (1957-1963), Homenaje (1967), een
eerbetoon aan zijn tweede vrouw Irene Mochi, die hij in Italië leerde kennen en
met wie hij in 1961 in het huwelijksbootje trad, Y otros poemas (1973)
en Final (1981). Na de dood van Franco keerde de dichter in 1975 naar
Spanje terug en vestigde hij zich definitief in Málaga. Guillén was ook een
verfijnde poëziecriticus. Daarvan getuigt onder meer het boek Lenguaje y
poesía uit 1962.
De Nederlandse schrijfster en vertaalster Barber van de Pol vertaalde vijfendertig
gedichten uit Guilléns eersteling Cántico. Daarmee publiceert ze de
grootste (maar niet de enige) bloemlezing van de Spaanse dichter in het
Nederlands (ook Peter Verstegen waagde zich eerder in De Tweede Ronde
aan veertien gedichten). In haar voorwoord wijst Van de Pol erop dat de dichter
‘abstracties die leven’ schrijft: de ‘concrete dingen [worden] in hun wezen
betrapt en geabstraheerd’. Guillén slaagt erin ‘om de wisselwerking tussen
wezenlijk zijn en zijn als een soort acteren op te roepen’. Dat komt tot uiting
in de twee werkwoorden die in het Spaans ‘zijn’ betekenen, ‘ser’ en ‘estar’. De
vertaalster wil terecht ‘de twee zijnstoestanden ook in het Nederlands dicht
bij elkaar houden in hun diffuse, poreuze verschil’. Ze beschrijft als volgt
wat vaak in deze poëzie gebeurt: ‘In veel van zijn gedichten maak je mee hoe de
‘ik’ tijdens het ontwaken of een ander beginnend proces met woorden de ruimte
neemt.’ En ze vult aan: ‘Hij [de dichter] krijgt lucht van zichzelf, veert
mentaal op en wordt enthousiast benoemend deel van een wereld waarin licht,
klank en kleur zich formeren tot dingen.’
Van de Pol waarschuwt de lezer:
‘Een vertaling is nooit neutraal. Zo zijn er abstracta die ik moeilijk uit mijn
pen krijg en sommige daarvan zijn essentieel.’ ‘Ziel’ is zo’n woord, en
‘perfectie’. De oplossingen die Barber van de Pol aanreikt, liggen niet altijd
voor de hand, en introduceren andere abstracta (bijvoorbeeld ‘summum’, of de vergezochte
Duitse woorden ‘Bejahung’ en ‘Werdegang’), die naar mijn aanvoelen in hetzelfde
bedje ziek zijn. Maar ‘verschiet’ voor ‘más allá’ (‘voorbij’, ‘verder dan’) is
een elegante oplossing. Ik stoorde me aan de overdaad van
uit het Spaans of Frans overgewaaide woorden: ‘centreren’, ‘mysteries’
(voor de Spaanse ‘raadsels’), ‘convergeert’, ‘lanceert’, ‘infiltreren’,
‘collaboreert’.
Waar de verzen vrij zijn, behoudt de vertaalster vanzelfsprekend die
vrijheid. Maar er zijn ook vele strakkere gedichten en Van de Pol hanteert dan
niet onaardig een vaste vorm, ook metrisch. Naast de kortere, gedrongen
gedichten, koos Van de Pol ook de ‘Nacht van de ridder’ (een toespeling op het
eerste hoofdstuk van de Don Quichot), een lange, driedelige tekst die
ook in het Nederlands een soepel en krachtig gedicht is geworden.
Deze tweetalige uitgave
is zeker geslaagd, ondanks de twee minpunten die ik eerder aangaf. Ik besluit
met de vertaling van de enige strofe van het gedicht ‘Slapend lief’, in het
Spaans én het Nederlands zeer geslaagd:
‘Je sliep en zou ineens je armen
om me slaan,
Omsloot mijn slapeloosheid. Joeg je onbeschroomd
De wakkere nacht zo weg bij de gevangen maan?
Jouw droom
omhulde me, ik voelde me gedroomd.’
Guillén beaamt gedrongen
poëtisch de volheid van het leven.
Jorge Guillén: Lofzang, Vleugels, s.l. 2021, 115 p. ISBN 9789493186453. Vertaling uit het Spaans door Barber
van de Pol
deze pagina printen of opslaan