‘In mijn familie wordt de rauwe werkelijkheid vermeden. Brokken en
beetjes van de waarheid komen mijn kant op: met behulp van dagboeken, verhalen,
gefluister, herinneringen en vergeelde foto’s moet ik die tot een verhaal
proberen te lijmen.’
De her en der over het ‘verhaal’ verspreide auteursinterventies moeten
aantonen hoe dicht Heleen Debruyne in De huisvriend betrokken is op het
portret dat zij schetst van haar familie. In wezen was het haar erom te doen
klaarheid te scheppen – althans voor zichzelf –
in de impact van de ‘huisvriend’ op haar grootouders en, direct eraan
gerelateerd, haar vader. De aanpak van Debruyne kan bij dit alles voor enige
verwarring zorgen bij de lezer.
Dat haar vader onder de fictieve naam Koen wordt opgevoerd,
kan gerust worden toegeschreven aan een vorm van terughoudendheid, die moet
vermijden dat de vader gekwetst zou worden door wat de ik – ontegenzeglijk de
auteur zelf – hier opgraaft uit de donkere krochten van de familiegeschiedenis.
Anderzijds: de grootvader is met naam en toenaam, Michiel Debruyne, bij leven
en welzijn gemeenteontvanger van Rumbeke en in zijn vrije uren betrokken bij
alles wat te maken had met de plaatselijke geschiedenis en familiekunde (en
even terzijde hier: ik herinner me persoonlijk de heemkundige praatjes die
Michiel Debruyne verzorgde voor de toenmalige radio West-Vlaanderen).
Objectieve gegevens – die indruk wordt nog versterkt door het feit dat de
schrijfster rijkelijk citeert uit het dagboek van haar grootvader – en ingrepen
die het domein van de fictie betreffen en vooral belangrijk zijn om her en der
blinde vlekken in te vullen, staan binnen het geheel van De huisvriend
soms lijnrecht tegenover elkaar.
Waarom Albert – Bertie voor de vrienden – zo lang de
‘huisvriend’ van de grootouders is gebleven, wordt gaandeweg het verhaal
duidelijk voor kleindochter Heleen. Over Bertie werd wel gefluisterd dat hij al
te graag kinderen bij hem thuis uitnodigde, maar opa en oma Debruyne lieten een
en ander zijn gangetje gaan. Voor de schrijvende kleindochter plooit de
‘waarheid’ achter deze houding zich allengs duidelijker open. Grootmoeder
Debruyne kon zich moeilijk, om niet te zeggen: niet, verzoenen met de status
die ze zich alleen op basis van de inkomsten van haar man Michiel, kon
veroorloven. Dat Bertie de familie, de kleine Koen incluis, meenam naar exquise
gelegenheden en peperdure reisjes aanbood, laat haar toe zichzelf letterlijk en
figuurlijk tot ‘iemand’ te maken binnen de kleinburgerlijke gemeenschap van Roeselare.
En dat dan ook nog een rijke tante mee op de wagen springt en de familie een
auto bezorgt die met de bescheiden wedde van opa Michiel allerminst haalbaar
was, maakt het plaatje compleet.
Het portret dat Heleen Debruyne schetst van de grootmoeder,
die in al haar glorie en pracht de spilfiguur wordt van De huisvriend,
leert de schrijfster én de lezer dat zij een slechte moeder was. Voor Heleen
Debruyne, die zelf zwanger is op het moment dat het boek vorm krijgt, komt haar
zoektocht hierop neer:
‘Voor ik zelf een kind krijg moet ik haar begrijpen. Ergens
in haar leven schuilt een les over het moederschap.’
De schijn van diepgravend
onderzoek wordt hooggehouden door de talrijke verwijzingen naar publicaties die
eertijds verschenen rond moederschap en seksualiteit. Over pedofilie bijvoorbeeld:
het boek Psychopatia sexualis van Richard von Krafft-Ebing uit 1886 en
de verdere evolutie in het denken rond dit thema (‘in een klein stadje in
West-Vlaanderen, in de late jaren zestig: ‘’de pedofiel’ was geen prangende
maatschappelijke kwestie, de meesten zullen het woord niet eens gekend hebben’.
Of neem het boekje van dokter Picard Liefde, huwelijk en geluk uit de
vroege jaren zestig waarin de jonge vrouw wordt gewaarschuwd voor de aard van
de man (‘een man moet voor zijn v rouw en kinderen vechten, daarom moet hij
hard zijn’) En in Van meisje tot vrouw schetst de katholieke opvoedster
Maria Schouwenaars, ook al begin van de jaren zestig, de moeilijkheden
waartegen een ongetrouwd gebleven meisje, moet opboksen.
In die context moet grootvader
Michiel zich staande weten te houden, gemanipuleerd (want daar lijkt het toch
duidelijk op) door een niets ontziende en tot alles bereide echtgenote. Als hun
zoontje Koen moet geofferd worden op het altaar van Bertie, dan moet het maar…
Uit de dagboeknotities blijkt hoe gefrustreerd Michiel zich moet hebben gevoeld,
ook waar het zijn deels oningevuld gebleven passie voor pianolerares Lieve
betrof. Heleen Debruyne noteert: ‘Hij worstelt met grootse gevoelens en
aspiraties die in de kleinburgerlijke wereld die hij veracht geen plaats
hebben, toch is hij te laf omdat bestaan de rug toe te keren.’ En wat dan te
denken van de reactie van haar vader die op de vraag hoe het nu eigenlijk écht
zat met die huisvriend: ‘Wat valt er te zeggen? Het had niet moeten gebeuren.
Maar hij was geen slechte mens. […] En hij heeft me ook veel geleerd. Over
muziek en kunst, hoe te leven…’
Meer dan uit te groeien tot een compacte roman, waarvoor de
verhaalstof zeker voorhanden was en is, blijft De huisvriend een poging om
een onverwerkt segment uit de familiegeschiedenis in kaart te brengen en een
proeve van zelfportret.
Heleen Debruyne: De huisvriend, Amsterdam, De Bezige Bij,
2021, 192 p. ISBN 9789403134710. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan