Nederlands proza

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2021

Cyriel Buysse: De zwarte kost en andere teksten over Congo-Vrijstaat en Leopold II

door Manu van der Aa

Dat het heruitgeven van teksten van Cyriel Buysse nooit een slecht idee is, betoogde ik hier al eerder naar aanleiding van In betere kringen, de verhalenbundel die Houtekiet vorig jaar op de markt bracht. Nu komt Davidsfonds uitgeverij met De zwarte kost en andere teksten over Congo-Vrijstaat en Leopold II. Dat klinkt indrukwekkender dan het is, want het gaat om slechts twee andere teksten, die samenhoren, en wat erger is: geen van deze teksten gaat echt over Congo-Vrijstaat of over Leopold II.
 
De eerste tekst, De zwarte kost, is een vroege novelle van Buysse, die in 1898 verscheen en naderhand alleen herdrukt werd in het vierde deel van zijn Verzameld werk. Ze verhaalt de tragikomische lotgevallen van Fortuné Massijn, een ietwat excentrieke notarisklerk in het West-Vlaamse dorpje Axpoele, die zijn geluk gaat beproeven in Congo-Vrijstaat en daar onfortuinlijk aan zijn einde komt. Het is natuurlijk verleidelijk om op basis van enkele passages in deze tekst Buysse als een voorloper van de Congo-critici Joseph Conrad of Mark Twain te zien, maar daartoe bestaat weinig tot geen reden.
 
Om te beginnen is De zwarte kost fictie en de zogenaamde anti-koloniale uitspraken komen volledig voor rekening van het hoofdpersonage, Massijn, dat Buysse op een gegeven moment in een brief naar de onderwijzer van Axpoele laat schrijven: ‘Mijn mening is, meester, dat die mensen [de Afrikanen] veel gelukkiger waren vóór zij onze beschaving kenden. Maar de goddelijke rechtvaardigheid straft zulke gruwelen als de Europeanen hier bedrijven.’ Massijn is vooral verontwaardigd over het feit dat de blanken het aanleggen met zwarte vrouwen (‘de zwarte kost’). Het is overigens gek dat de uitleider van dienst, Luc Renders, deze opvatting – die op apartheid neerkomt – niet als racistisch bestempelt. De ironie van het lot wil overigens dat Massijn zelf voor een zwarte vrouw zal vallen. Achteraf wordt zijn dood dan ook in verband gebracht met zijn snoepen van deze ‘zwarte kost’. Massijn wil wel beter zijn en doen dan zijn collega’s, maar zijn opvattingen zijn op een ander gebied bekrompen en zijn pogingen zijn tot mislukken gedoemd.
 
Buysse was in die tijd namelijk een aanhanger van Emile Zola en het deterministische naturalisme. Hij beschreef de wereld zoals hij was, vooral de lelijke kanten, maar tegelijk maakte hij duidelijk dat de lotgevallen van de mens bepaald worden door de omgeving en de tijd waarin hij leeft én door zijn afkomst. De twee in België (katholiek) opgeleide Congolese prinsen die Massijn in het begin van het verhaal mee naar Axpoele bracht, worden eens terug in Congo ‘haast dadelijk weer zo vreselijk wild’. Massijn vervolgt zijn brief aan onderwijzer De Vreught:
 
‘Het is of al het vernis van beschaving dat zij uit België meebrachten, hun plotseling ontnomen werd. […] Ik vrees sterk, waarde meester, dat onze beschaving op hen al niet meer indruk heeft gemaakt dan regen op een eend.’
 
Renders maakt hiervan dat de prinsen ‘de westerse beschaving verwerpen zodra ze daar de kans toe krijgen’, wat natuurlijk niet klopt. Buysse was ervan overtuigd dat ze niet te kiezen hadden en dat dat ‘beschaven’ in de gegeven omstandigheden nooit zou lukken. Hetzelfde geldt overigens voor de bewoners van Axpoele: zij blijven bij hun achterlijke opvattingen en hechten geen geloof aan afwijkende meningen zoals die van Massijn of een Brusselse Afrika-reiziger, die een lezing komt geven in het dorp. Toen Buysse later door Noord-Afrika reisde en er geconfronteerd werd met bedelende kinderen, weet hij dat aan ‘de sterke bedelaard van hun ras’.
 
Hoewel in de tweede tekst – twee fictieve verslagen van de gemeenteraad van Nevele – Congo en Leopold II ter sprake komen, zijn die satirische teksten in de eerste plaats een afrekening met de dorpspolitiek in Buysses geboorteplaats. De in het bij momenten onbegrijpelijke Nevelse dialect gestelde teksten verschenen oorspronkelijk in 1885 anoniem in erg beperkte oplage en waren uitsluitend bedoeld ter vermaak van de plaatselijke bevolking. Tot Buysse in 1931 zijn bibliograaf Rob Roemans op hun bestaan wees, kende niemand ze meer. Hierin een kritiek op de koloniale politiek van Leopold II willen lezen, is echt overdreven.
 
Het belangrijkste bezwaar tegen het framen van Buysse als ‘wakkere’ criticus van het koloniale project van Leopold II is echter dat de schrijver na De zwarte kost nooit meer over Congo geschreven heeft. Hij heeft op geen enkele manier gereageerd toen het schrikbewind in Congo-Vrijstaat werd aangeklaagd noch toen de Belgische staat Congo in 1908 van Leopold II overnam en er vervolgens in de situatie van de Congolees niet zo heel veel veranderde. Als de kwestie hem zo na aan het hart had gelegen, dan zou hij er toch wel vaker over geschreven hebben?
 
Wat de meerwaarde is van de 14 bladzijden geschiedenis van Congo-Vrijstaat in het nawoord ontgaat me. Liever had ik gelezen waarom de handschriftversie van De zwarte kost als basistekst werd gekozen in plaats van de door de auteur geautoriseerde eerste druk – wat gebruikelijk is. Ik heb wel een vermoeden: de handschriftversie bevat namelijk twee korte passages die ‘aan duidelijkheid niets te wensen over laten’ en dus passen in de framing. Dat Buysse de passages schrapte of gewillig door de uitgever liet schrappen, bewijzen net dat hij er weinig tot geen belang aan hechtte.
 
Dit alles neemt niet weg dat De zwarte kost een schitterende, nog steeds erg lezenswaardige novelle is.
 
Cyriel Buysse: De zwarte kost en andere teksten over Congo-Vrijstaat en Leopold II, Davidsfonds, Leuven 2021, 172 p. : ill. ISBN 9789002269288. Distributie Standaard Uitgeverij

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri