‘Mijn
schrijfhut staat halverwege een heuvelflank. […] Dit is het decor waar ik, de
verrekijker steeds bij de hand, tijdens mijn schrijfuren naar staar, tobbend
over een volgend woord, een zin, een wending in het verhaal. Altijd is er
ergens iets te zien.’
Sinds 2014 woont Stefan Brijs in het zuiden van Spanje. Als
een vervolgdeel op zijn Andalusisch
logboek (2017) brengt hij nu Berichten
uit de vallei. Natuurlogboek. In een niet te stuiten woordenvloed maakt hij
de lezer deelgenoot van zijn fascinatie voor al wat leeft en beweegt in zijn
directe omgeving of waar hij getuige van is op de trips die hij maakt in de
omliggende streek. Met de dieren- of plantengids in de hand beleeft hij de
natuur:
‘door een plant of een dier te benoemen kweek je er een
band mee. Automatisch krijg je er ook meer waardering voor. En hoe juister de
naam hoe groter die waardering.’
In de maat van de seizoenen – van
lente tot winter – zoekt Brijs naar de soms minieme veranderingen die het
landschap en al wat erin tot leven komt, telkens weer een aparte klank- en
kleurenintonatie verlenen en waar hij grenzeloos kan van genieten. Over een
bezoek aan het flamingopark in Fuente de Puedra schrijft hij:
‘Die wildernis heb ik gezien,
die ongerepte natuur, het paradijs zonder de mens – en meer mogen we niet
wensen.’
Maar
evenzeer gaat hij, hoe lyrisch zijn uitlatingen ook mogen zijn, op de rem
staan: ‘Ik hoed me er steeds voor te gretig te zijn. Momenten van onverwachte
schoonheid mogen niet gerekt worden – des te langer zinderen ze na.’ En even
nadrukkelijk heeft Brijs oog en oor voor de bedreigingen waaraan het ongerepte
natuurgebied is blootgesteld: in naam van de heiligmakende economie worden hele
gebieden opgeofferd aan de avocado-, mango- en olijvencultuur. Regelrechte
aanslagen zijn het op het landschap, zo verregaand dat de jongste generatie
bewoners haar geluk gaat zoeken in de steden:
‘zo loopt alles hier leeg, wordt
alles plantage, grootgrondbezit, zo ver het oog reikt, en de rottende olijven,
die zullen blijven liggen, want er is ook geen vogel meer om ze op te eten.’
Met de auteur
prijst de lezer zich gelukkig dat hij protesterend tegen de kaalslag recht voor
zijn deur, twee stukjes ongerepte natuur heeft kunnen redden, zijn ‘eigen
minireservaatjes’ die hij blijvend koestert. Hoe fel dan ook het contrast als
hij voor even terugkeert naar Vlaanderen en Nederland:
‘geen mus of merel gezien,
alleen stads- en houtduiven en Turkse tortels. Ook de horizon was verdwenen.
Overal werd er gebouwd en verbouwd. Breder, hoger, pompeuzer. Verkeer. Lawaai.
Kunstlicht. De snelwegen zaten zelfs op zaterdagmiddag dicht met auto’s, die
zich steeds vaker vermommen als bulldozers.’
Meteen ook begrijpt de lezer de
slotzin van het boek, dit ter afronding van zijn ‘Nagekomen bericht uit
Extremadura’: ‘Vervang kleine trap door grutto en dit verhaal situeert zich in
Nederland.’
Stefan
Brijs heeft van zijn natuurlogboek geen pamflet gemaakt, maar laat anderzijds
toch niet na te wijzen op de weinig hoopgevende evolutie die zich daar in
Spanje en bij uitbreiding ook hier bij ons voltrekt. Eigenlijk – zo lees je
tussen de regels door - zou hij alles aan de natuur willen overlaten. Ook het
eigen einde: als hij een wesp heeft doodgeslagen en ziet hoe er direct van
tussen de tegels honderden mieren tevoorschijn komen om zich het lijk toe te
eigenen, beeldt hij zich in ‘hoe op een dag alle mieren van de wereld tegelijk
uit hun holen zouden komen en alle mensen, al dan niet levend, in stukken
knippen en voorgoed onder de grond laten verdwijnen.[…] Geen onzinnige
gedachte, want hoewel de schattingen erg uiteenlopen is het aannemelijk dat
voor elke mens op aarde meer dan één miljoen mieren zijn.’
Het mag ons niet verbazen dat
Stefan Brijs juist dit fragment heeft gebruikt als inleiding bij zijn
overpeinzingen bij ‘Het einde’, zoals die verschenen in De Standaard der Letteren.
Stefan Brijs: Berichten uit de
vallei. Natuurlogboek, Atlas/Contact, Amsterdam 2020, 189 p.
ISBN 9789045040592. Distributie
VBK België
deze pagina printen of opslaan