Aan de bundel Tot de stenen
wortel schieten van Philippe Cailliau gaan twee motto’s vooraf. Anna
Achmatova schrijft in haar gedicht ‘Ik heb niets op met martiale oden’ onder
meer dit:
‘Dan
klinkt opeens, tot uw en mijn genoegen
Een vers op, teder en vol
vuur.’
En uit
‘Mijn zolderpaleis is een waar paradijs’ van Marina Tsvetajeva citeert
Cailliau:
‘Een
dichter heeft altijd een voorraad in huis
Van woorden, die vuur
evenaren.’
Het
vuur van de verontwaardiging brandt in de verzen van Cailliau, onder meer in
‘Beheers de maskerade’, een cyclus van 6 gedichten die afwisselend bestaan uit
16 en 14 verzen: ‘Er is veredeld vuur / in ons, ook verontwaardiging’, en even
verder luidt het: ‘Rechtlijnig komt de opwinding, de / verontwaardiging.’ In
deze cyclus gaat de dichter op zoek naar een positionering in de maatschappij,
gedragen door zijn geloof in de kracht van de poëzie. In de slotstrofe van
gedicht 6 lezen we:
‘Met mateloze woorden heeft hij dit gedicht:
bezwering zit
in de formule. Verzilveren laat poëzie zich
nooit. Vermurwen evenmin.
Niet door vertedering,
niet door het wit tussen de regels op het
witte blad.’
Het
terugplooien op de schrijfact loopt als een rode draad loopt doorheen de
bundel. Enkele keren kiest Cailliau daarbij voor een metaforische context die
de meerduidigheid van zijn gedichten ten goede komt. Zo kan het gedicht ‘Ik
weet je niet’ worden gelezen als een liefdesgedicht ( de bundel is opgedragen
aan ‘Lieve’, ‘omdat woorden spreken / en in een ruimte zingen’), waarin het
lyrische ik zich richt tot de geliefde. Maar er is meer aan de hand in dit
gedicht: de ik kan mijns inziens even goed de dichter zelf zijn, wat meteen een
zelfportret in spiegelbeeld zou opleveren. Die spiegel wordt dan het gedicht
zelf, de poëzie wordt de geliefde, ‘de codex van mijn schriftfragment, / ben
jij, steeds elke kaft opnieuw, mijn hoop, mijn wanhoop / in mijn bangste en
vernietigendste dag.’ Weten en niet weten, hoop en vertwijfeling, de lijn naar
de poëzie die strak wordt aangespannen en dan weer de drang zich te
ontwortelen: het blijft de niet eindigende beurtgang van de dichter.
In ‘Wonen in een
reistas’, de slotafdeling van de bundel, wordt de dubbele beweging die eerder
werd aangezet in de beleving van emoties en de weergave van indrukken, concreet
geëvoceerd in de ‘reis’ vanuit Brussel, waar Cailliau lange tijd woonde (‘Ik
kwam hier wonen, maar ik sterf hier niet’), naar Oostende, de stad waar hij
momenteel verblijft. Vooral de Oostendse verzen maken indruk: nu eens door de
bijna aan den lijve te ervaren beschrijvingen (‘in natte bakken van de vismijn
klapwiekt / tussen ijs nog vinnig leven’), dan weer door de historische
terugblik, onder meer op de periode van het interbellum, toen exilkunstenaars
als Stefan Zweig, Joseph Roth en Irmgard Keun er verbleven (‘Bescherming was de
stad. Een toevluchtsoord / van wanhoop en het woord. De nazistempels / van het
Interbellum’, en nog: ‘De orgelman moest / overschilderd met een joodse kleur’
– een verwijzing, meen ik, naar Felix Nussbaum) en door de persoonlijke lezing die
Cailliau aan de stad geeft: ‘Geschuif / van vissersdorp naar adellijke stad, en
/ elke dichter wenst zijn bel-etage’ (met in dit laatste vers een knipoog naar
Hedwig Speliers). En aansluitend aan het vuur-motief uit de motto’s bij de
bundel, als hij het heeft over de vuurtoren: ‘De toren leidt de taal, dat is
mijn vuur.’ In deze en gelijkaardige verzen toont Cailliau zich van zijn beste
kant en laat hij de bewust gezochte en daardoor soms overtrokken zegging
achterwege. In het drieledige gedicht ‘Beken wat angstig is’ wordt bijvoorbeeld
beeld op beeld gestapeld (een vers als ‘te / veel is nooit genoeg’ zegt hier
alles), terwijl de gezochte inversie in de openingsstrofe (‘Je kwijt / raakt
hij’) nauwelijks betekenis en poëtische spankracht weet toe te voegen. Liever
is mij een gedicht als ‘Erna’, een in stilte gedrenkt verwijlen bij de
moederfiguur:
‘Moeder: nu gaandeweg
de grenzen zijn bereikt
waarop
geen mens haar reistas
ongeopend laat, blijft weinig
noemenswaardig over. (…)
De
poëzie van heel je leven,
het kleine handgebaar dat even <br
/> elk van ons een teken geeft.’
Bergen op Zoom: Kleinood & Grootzeer,
2016, 71 p. ISBN 9789076644790
deze pagina printen of opslaan