De
Lockheed Constellation F-BAZN van Air France, ook wel het ‘Vliegtuig van de
sterren’ genoemd, staat op de avond van 27 oktober 1949 klaar om van Orly naar
New York te vliegen. Het had zijn naam die avond niet gestolen, gelet op de
twee supersterren die in de vertrekhal de journalisten te woord stonden en door
persfotografen werden vereeuwigd. Het voormalige wonderkind, nu een alom
bejubelde violiste Ginette Neveu met haar broer en begeleider Jean Neveu en de
bokser Marcel Cerdan, een publiekslieveling, op weg om zijn wereldtitel
middengewicht te gaan heroveren op Jake LaMotta. Een als furieus aangekondigde
strijd tussen de Nemeïsche Leeuw en de Minotaurus die op 2 december zou
plaatsgrijpen in Madison Square Garden.
‘La Môme’ Edith Piaf, op tour in de Verenigde Staten, had er sterk op
aangedrongen dat hij haar zo snel mogelijk zou vervoegen. Zodoende had Cerdan
zijn voornemen laten varen om met de boot de oversteek te maken, en, alhoewel
hij een hekel had aan vliegen, toch maar beslist aan de dringende
smeekbede van zijn ‘passionaria’ gehoor te geven. Drie passagiers werden met
zachte aandrang verplicht hun plaatsen aan de wereldster over te laten.
Aan boord van de Lockheed 37
passagiers en 11 bemanningsleden, waaronder drie voormalige gevechtspiloten die
tijdens de oorlog hun strepen met verve hadden verdiend. Na aankondiging van het slechte weer op
de Noord-Atlantische route had de gezagvoerder en oorlogsheld Jean de la Noüe
geopteerd voor het meer zuidelijk gelegen alternatief van de Azoren, met een
tussenstop op het vliegveld van Santa Maria. Onverwacht slechte
weersomstandigheden, en, zoals uit een reconstructie later zal blijken,
problemen met een storende zender en feilende radiobakens, werden de
Constellation fataal. Vrijdagochtend om 02:51.02 uur valt ieder contact weg en
crasht het viermotorig lijntoestel tegen de Redondo berg nabij Algarvia op São
Miguel, bekend als het ‘Groene Eiland’ van de Azoren.
Edith Piaf zal zichzelf haar hele verdere
leven verwijten de oorzaak te zijn van het verdwijnen van haar geliefde.
Sterker nog. Ze zal lang blijven beweren dat Marcel nog leeft en claimt, na talloze
spiritistische seances : ‘dat hij op me wacht’. ‘Ik wil dood, maar ik ben bang
dat ik hem nooit meer terugzie als ik zelfmoord pleeg.’
Dat
verhaal, samen met het trieste wedervaren van Ginette Neveu, was jarenlang stof
voor de toenmalige media en resulteerde in talloze publicaties die de vele
details van de ramp trachtten uit te pluizen. Julien Bosc echter, vertelt het
gebeuren in zijn totaliteit en tracht in 48 hoofdstukken het complex van verhalen
- ook dat van de andere passagiers - te recycleren tot een Grieks
noodlotsdrama. Zo is er het verhaal van de jonge Thérèse Etchepare en vier
herders uit dezelfde streek in Baskenland die hun bruidschat gingen verdienen
op diverse ranches in Arizona. Van het ‘merchandising’ genie Kay Kamen die de
exclusieve rechten had verworven op de fabricatie van Disney-producten en op
weg was om zijn contract te verlengen. Van Amélie Ringler, een arm naaistertje
uit Mulhouse, door een rijke, bijna vergeten peettante naar Detroit geroepen om
de erfgename te worden van een fortuin dat met hard werken en veel doorzicht
werd vergaard.
Verhalen uit
alle windstreken dus, zoals ook dat van het 49ste slachtoffer, Margarete
Fröhmel, die Ginette Neveu vanaf haar eerste optreden in 1931 had gevolgd en
het brutaal afgebroken einde van die schitterende carrière niet kon verwerken.
Ze zou kort na het ongeval zelfmoord plegen. Van de pijnlijke
verwisseling tijdens de begrafenisplechtigheid van twee stoffelijke overschotten,
dat van Ginette (in een rood kleedje) en Amélie (in een groen) die de moeder
van de violiste ertoe bracht de toestemming voor de ter aardebestelling te
weigeren. Dat van de krul van de Guadagnini ten slotte, de gebeeldhouwde kop
van een van Ginette’s kostbare violen die in 1982 plots zou opduiken in Le
Grand Echiquier, het bekende televisieprogramma van Jacques Chancel,
tijdens een vraaggesprek met de vioolbouwer die
nog voor Ginette Neveu had gewerkt.
Een boeiend verhaal van noodlot en
toeval, waarbij de opmerking van Georges Bernanos te lezen in zijn roman Sous
le soleil de Satan niet mag ontbreken : ‘Het
toeval past zich aan ons aan’. Dat samen
met die andere verwijzing in hoofdstuk 30 waar de slotalinea, hoewel tussen
aanhalingstekens, geen auteur vernoemt. Het gaat hier om de in onze contreien
te weinig bekende Franse schrijver Antoine Blondin die zijn roman L’humeur vagabonde met dezelfde alinea
eindigt - met als slotzin : ‘Un
jour, nous prendrons des trains qui partent’.
Amsterdam : Cossee 2016, 224 p. Vert. van:
Constellation door Carlijn Brouwer. ISBN 9789059366480
deze pagina printen of opslaan