Bij zijn overlijden in 2014 had Erik Menkveld amper drie dichtbundels
gepubliceerd, maar de waardering daarvoor bleek bijzonder groot. In zijn
werkkamer lag echter heel wat werk klaar in een haast voltooide staat. Dat
verklaart waarom in deze Verzamelde
gedichten naast de 140 bladzijden gepubliceerd werk ruim 70 pagina’s
originele gedichten zijn opgenomen. Door dat nagelaten werk heeft deze uitgave
alleszins een grote meerwaarde.
Menkveld is in diverse opzichten wat men een ‘minor poet’
zou noemen. Zijn werk kon rekenen op een duidelijke waardering, maar tegelijk
speelde het zich toch enigszins in de marge van de belangrijke literatuur af.
Daarbij koos de dichter voor een lyriek die bewust niet spraakmakend wil zijn.
Integendeel, in plaats van grote woorden en grote programma’s opteert Menkveld
voor een exploratie van het kleine en het bescheidene. De dichter concentreert
zich vooral op details, die zowel speels als symbolisch tot monumenten van
betekenis worden gemaakt. Kleine scènes en voorwerpen – zeker in de eerste
bundels gaat het ook vaak om natuurobservaties – krijgen zo een exemplarisch
karakter. Ze laten als het ware de wisselvalligheden van tijd en ruimte zien,
en op die manier vormen ze ook een spiegel van het waarnemend en schrijvend ik.
Dat miniatuurkarakter maakt de korte verzen van Menkveld tot waardevolle
momenten van stollingen.
De houding van het ik
tegenover die buitenwereld is sterk wisselend. Soms gaat het om bewondering,
een houding die omslaat in een soort van esthetische waardering. Op andere
momenten slaat die waarneming echter om in het sublieme, een meer absolute
ervaring die echter de vanzelfsprekendheid van het ik in het gedrang brengt.
Niet toevallig is de dichter gefascineerd door plastische kunst en, meer nog,
door muziek. Vervreemding en zelfs angst zijn dan niet veraf. Zeker in het
latere werk is dan weer sprake van een soort van gelatenheid en
ontvankelijkheid, die erg oosters aandoet: bij momenten hebben de gedichten
iets van de sereniteit van een haiku. Toch is het (gelukkig) niet al ernst wat
de klok slaat. Integendeel, Menkveld is een meester in het speelse en de milde
ironie. Die relativerende kijk weet hij te bewerkstelligen door te spelen met
de teksten van anderen en een soort van pastiche op hun werk af te leveren.
Minstens even belangrijk in dit opzicht is echter de retorische opbouw van de
teksten. Menkveld schrijft vaak meanderend, waardoor de kern van het gedicht
eerder omcirkeld wordt dan rechtstreeks uitgesproken. Die uitweidingen zorgen
ervoor dat ook de lezer traag moet lezen en dezelfde bewegingen doormaakt als
de dichter. Hij of zij is, met andere woorden, hoofdzakelijk zoekend, want alle
details, beschrijvende elementen en acties blijken uiteindelijk samen te komen.
Dat alles
maakt van Menkveld een uitermate intrigerend en onterecht onderschat dichter.
Daarbij komt dat het nagelaten werk in alle opzichten het niveau haalt van de
beste teksten die tijdens zijn leven gepubliceerd werden. In dit opzicht biedt
dit mooie boek daarom voor alle lezers (ook degenen die vertrouwd zijn met de
dichter) tal van boeiende en waardevolle ontdekkingen.
Amsterdam :Van Oorschot 2016, 271 p. : ill. ISBN
9789028261051
deze pagina printen of opslaan