In een volledig gevulde Vergaderzaal van de Koninklijke Academie voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde stelde Yvan de Maesschalck, freelance
recensent en redacteur van Tiecelijn.
Jaarboek van het Reynaertgenootschap, op 10 maart laatstleden zijn
recentste boek aan het grote publiek voor. In Vossenlucht. Over Reynaertpersonages en hun fictionele aanverwanten
vertrekt De Maesschalck van een algemeen verbreide bewering: de Reynaertmaterie
vormt ‘een vast onderdeel [...] van het literaire werelderfgoed en [...] van
het collectieve geheugen’ (iii). Tegelijkertijd vraagt hij zich daarbij af ‘of
men in de contemporaine Europese literatuur even regelmatig/vaak verwijzingen
naar de Reynaert kan terugvinden als men redelijkerwijs mag veronderstellen’
(iii). Hoewel voor de Nederlandstalige literatuur daar relatief snel
bevestigend op kan worden geantwoord – denk maar aan de oeuvres van Willem
Elsschot, Louis Paul Boon en Peter Holvoet-Hanssen – dringt verder onderzoek
zich op, zeker als ook de andere Europese literaturen bij deze vraagstelling
worden betrokken. Het uitgangspunt van De Maesschalcks bundel vormt het verslag
van zijn zoektocht naar de door hem zo genoemde ‘vossensporen’. Hij claimt
daarbij geenszins volledig te zijn, maar laat zich, gestuurd door zijn
persoonlijke leeservaringen, meedeinen op de lokroep van de vos en andere
Reynaertpersonages.
Vossenlucht is in vier delen
opgedeeld. Het eerste deel, ‘Intro’, vormt een studie naar de oude en de jonge
Willem, door De Maesschalck een ‘koninklijk meervoud’ genoemd. In deze
bijdrage, ‘Lof der hondsheid’, vergelijkt hij Willem, de mysterieuze auteursfiguur
van Van den vos Reynaerde, met diens fervente bewonderaar en zelfgekozen
naamgenoot Willem Elsschot (schrijversnaam voor Alfons de Ridder). De
Maesschalck gaat de gelijkenissen en verschillen tussen beide auteurs na en
bekijkt hoe de een de ander heeft beïnvloed. <br/ > <br/ > In het tweede deel,
‘Reynaertpersonages en hun aanverwanten’, samengesteld uit negen bijdragen,
worden de contemporaine, breed uitwaaierende avonturen van verschillende
Reynaertpersonages afzonderlijk belicht. In ‘Het vel van de beer. Een
overweging’ komt De Maesschalck tot de vaststelling dat de beer vaak met
vorstelijke of aardige eigenschappen wordt geassocieerd, maar dat hij in de
literatuur slechts zelden een centrale rol krijgt toegemeten. Dat blijkt al in
middeleeuwse teksten zo te zijn geweest: beren zijn opvallend afwezig in
bestiaria of in de Germaanse mythologie. In de huidige literatuur wordt hij op
verschillende manieren opgevoerd: soms als een prooi, soms als een bijzonder
aaibaar personage of integendeel als een proleet.
In ‘Homo homini lupus. Over de
wolf in de moderne letterkunde’ wordt het negatieve beeld van de wolf enigszins
bijgestuurd. Hoewel de wolf in de westerse literatuur inderdaad vaak met
allerhande boze connotaties wordt beladen en in sommige teksten met de duivel
wordt geassocieerd, krijgt hij soms ook positieve kenmerken toegewezen. De wolf
zorgt in bepaalde gevallen voor bescherming en staat in specifieke tradities
symbool voor de vruchtbaarheid. Over de wolf gaat De Maesschalck ook in een
volgende bijdrage verder. In ‘Dit rijk van pegels sneeuw waar naalden prikken’
zoomt hij dieper in op de verhouding tussen wolf en mens in de bundel Boze wolven van Erik Spinoy. Daarbij
komt hij tot de conclusie dat tussen de wolf en de mens geen verzoening kan
worden voltrokken.
De figuur van de kat speelt de hoofdrol in ‘Kanttekeningen bij enkele
naoorlogse gedichten. Een kattebelletje’. Hoewel de kat ondoorgrondelijke en
ongenaakbare allures bezit, treedt ze in de literatuur ook vaak als bemiddelaar
of boodschapper op. In ‘Omtrent De Leeuw van Vlaenderen en andere leeuwen’
wordt duidelijk welke glansrol voor de leeuwen in de moderne westerse
literatuur is weggelegd, niet in het minst wat de Nederlandstalige literatuur
betreft.
In
‘De schoonheid van dit drieste dansen. Hazenvreugd en hazenleed in enkele
naoorlogse gedichten’ wordt onder meer toegelicht waar het woord angsthaas
vandaan komt. De haas blijkt vaak als een schuw en laf dier te worden
voorgesteld, zoals ook de opvoering van Cuwaert in Van den vos Reynaerde laat
zien. Hoe vrolijk en levenslustig het gedartel van hazen bovendien soms mag
zijn, de verschijning van een haas brengt in de westerse verhaaltraditie vaak
een dodelijke afloop met zich mee. Iets gelijkaardigs kan bijvoorbeeld in ‘Over
de picareske strapatsen van Vatanen in Haas van Arto Paasilinna’ worden
geobserveerd, waarin De Maesschalck dieper ingaat op de novelle van deze Finse
auteur.
Een ander bijzonder symbolisch
dier is de hond. Waar deze getrouwe viervoeter wordt geïntroduceerd, is de
gevestigde orde meestal voorgoed veranderd. Dat blijkt uit de waarnemingen van
De Maesschalck in ‘De omweg naar Saramago. Over de hond van de tranen’.
In ‘Charles Darwin
voorbij? Over de mensaap als homo sapiens in enkele moderne verhalen’ wordt in
de introductie een frequent gebruikt perspectief omgekeerd. Dieren worden, in
satiren bijvoorbeeld, vaak met menselijke karaktertekeningen afgebeeld, maar in
een aantal literaire teksten krijgt de mens net dierlijke eigenschappen
aangemeten. Het dichtst bij de mens staat de mensaap. Het is volgens De
Maesschalck opvallend hoe vaak de mensaap in de Europese literatuur de kans
krijgt om zich in een diepgravende redevoering uit te leven. Die associatie van
de aap als ‘oratorisch talent’ blijkt terug te gaan op de renaissance, waar
schrijvers en kunstenaars toen geregeld met apen in verband werden gebracht.
Het derde deel
van Vossenlucht, getiteld
‘Vossensporen’, focust op de veelzijdige facetten van de figuur van de vos. De
eerste twee bijdragen bekijken hoe de Reynaertverhalen recent in een
academische context werden gepercipieerd. In ‘Reynaerts proteïsche gestalte.
Kanttekeningen bij Reinaerts streken van Jozef Janssens en Rik van Daele’ biedt
De Maesschalck een veeleer kritische lezing van Janssens’ en Van Daele’s
overzicht van het vossenmotief doorheen de cultuurgeschiedenis. Over de
diplomatische en synoptische uitgave naar de bronnen van 1479 tot 1700 laat hij
zich in ‘Over De gedrukte Nederlandse Reynaerttraditie van Hans Rijns – Een
beschouwing’ dan weer lovend uit: hij prijst onophoudelijk de verdiensten van
deze editie en het monnikenwerk dat Rijns hierbij aan de dag heeft gelegd.
In de
daaropvolgende vier bijdragen bekijkt De Maesschalck enkele literaire teksten
die voor hem ‘een hoog vossengehalte’ hebben. In ‘Liefde in tijden van de vos’
bestudeert hij de novelle The Fox,
een werk van D.H. Lawrence. Daarbij concludeert hij dat Lawrence vlot met de
grenzen van het bewuste, het onbewuste en het halfbewuste gedrag weet te
spelen. In ‘De vos is een mens is een vos. Over Ten zuiden van de rivier van
Blake Morrison’ zijn de lofbetuigingen van De Maesschalk aan Morrison voor zijn
roman niet te evenaren: ‘Ten zuiden van de rivier introduceert het op Reynaerts
historie geïnspireerde fox theme in de hedendaagse literatuur op verbluffende
wijze’. Al in het motto waarschuwt Morrison op Reynaerdiaanse wijze dat er zich
onder de mensen veel vossen verschuilen en ook in de tekst zelf wordt de Reynaertthematiek
verder uitgewerkt.
In ‘Over Het leugenverhaal van
Corine Kisling en Paul Verhuyck. Een associatieve lezing’ is De Maesschalck
eveneens bijzonder enthousiast. In deze literaire thriller zijn de motieven uit
de Reynaerttraditie en de thema’s uit het misdaadverhaal immers naadloos met
elkaar verweven. Ook in sommige poëziebundels blijken de vossensporen zeer goed
zichtbaar te zijn. ‘Over de vossenfiguur in De
reis naar Inframundo van Peter Holvoet-Hanssen’ zoomt in op de voorgenoemde
zelfbloemlezing, waarbij de dichter onder het thema van de vos tien gedichten
heeft samengebracht. Variatie blijkt in die gedichten troef te zijn: zo
gedraagt de vos zich de ene keer uiterst lieflijk, terwijl hij de andere keer
enkel boosheid in zich draagt.
‘Vossensporen. Herinneringen aan de dingen die niet
overgaan’ vormt het sluitstuk van dit gedeelte. De Maesschalck haalt er een
idee van de Griekse dichter Archilochos aan: ‘een schrijver [is] een egel die
één ding weet of een vos die vele dingen weet’. De Maesschalck beschouwt er de
beste literatuur als ‘een spiegelpaleis, opgetrokken uit woorden, zinnen, motieven
die elkaars echo zijn’. Het zou het perfecte motto van zijn studie kunnen
vormen, gezien zijn veelvuldige, diepgaande inspanningen om dergelijke echo’s
op vossenniveau in kaart te kunnen brengen. <br/ > <br/ > Het laatste deel van
Vossenlucht, de ‘Coda’, bestaat uit de bijdrage ‘Reynaert of de dodelijk
liefste anarchist in het beestenbos. Een column’. Die beschouwing vormt, net
zoals in Van den vos Reynaerde, een
laatste pleidooi voor de vos, die hier, weliswaar vanuit oprechte bedoelingen,
in een positief daglicht wordt geplaatst. In tegenstelling tot veel andere
stukken over de schalkse vos, waarin zijn veeleer demonische aard wordt
geviseerd, biedt De Maesschalck hier een laatste eerbetoon aan de vos door ook
diens humane en empathische karaktertekeningen voor het voetlicht te halen.
Vossenlucht vormt het voorlopige
resultaat van een jarenlange queeste en bundelt een reeks herwerkte en
geactualiseerde bijdragen van De Maesschalck, waarvan het merendeel al eerder
in Tiecelijn was verschenen. Het
bijeenbrengen van artikelen die onder hetzelfde vlaggenschip varen maar ook elk
hun eigen nuance en insteek hebben, is geen eenvoudige taak. De verzameling die
Vossenlucht vormt, is daardoor soms
wat artificieel te noemen. Zo is de opsplitsing tussen teksten over de vos zelf
en teksten over verwante Reynaertpersonages zonder meer te rechtvaardigen, maar
doet de variatie binnen die categorieën in bepaalde gevallen veeleer vreemd
aan. Het is bijvoorbeeld merkwaardig om binnen die eerste categorie plots twee
bijdragen te zien opduiken waarin De Maesschalck zijn mening geeft over twee
onlangs verschenen academische studies die de Reynaertmaterie centraal stellen,
terwijl hij in diezelfde categorie verder het vossenmotief in literaire werken
bestudeert. Verder wil De Maesschalck in de ene bijdrage een breder overzicht
bieden, terwijl hij in de andere slechts op één werk of één personage inzoomt,
waardoor hij andere factoren minder sterk belicht. <br/ > <br/ > Hoewel de auteur zelf al in zijn
inleiding aangeeft dat hij zijn focus soms te sterk op één bepaald aspect
richt, blijken zijn enthousiaste uiteenzettingen nu en dan in die mate te
meanderen dat hij daardoor zijn oorspronkelijke onderzoeksopzet wat uit het oog
verliest. Soms wordt dermate sterk ingezet op het belichten van de inhoud van
een specifiek werk dat de link met de Reynaertpersonages niet altijd even
duidelijk wordt geëxpliciteerd. Een meer gestuurde lectuur, bijvoorbeeld door
de lezer aan het einde van de bijdragen telkens een overkoepelende conclusie
aan te bieden, zou aan deze manco’s mogelijk tegemoetkomen.
Ondanks de bovenstaande
kritische bemerkingen mag De Maesschalcks bundel zonder enige twijfel een
titanenwerk worden genoemd. Moeiteloos laveert hij tussen de verschillende
Europese literaire tradities, waarbij hij zowel zijn erudiete kennis over
klassiekers en bestsellers als zijn benijdenswaardige belezenheid betreffende
minder bekende werken tentoonstelt. Een aantal werken uit die laatste categorie
heeft door De Maesschalcks lovende bewoordingen alvast mijn lijst van nog te
lezen boeken gehaald. Bescheiden als hij is, beklemtoont De Maesschalck enkele
malen dat zijn studie zeker niet als compleet mag worden beschouwd. Hoewel hij
dan misschien slechts een puntje van de vossenstaart in kaart heeft gebracht,
zullen het hem weinigen nadoen. Bovendien beschikt De Maesschalck over een
subliem vocabularium en maken de talrijke subtiele woordspelletjes – zo heeft
hij het over ‘een kattenbelletje’ wanneer hij de figuur van de kat bespreekt –
het boek bijzonder aangenaam om te lezen. Het doet alvast reikhalzend uitkijken
naar wat De Maesschalck nog meer in petto heeft.
Gent : Academia Press 2016,
320 p. ISBN 9789038225579
deze pagina printen of opslaan