Silvia Marijnissen spant zich als vertaler
enorm in om moderne Chinese en Taiwanese dichters in ons taalgebied voor het
voetlicht te brengen. Met deze bloemlezing uit het omvangrijke oeuvre van Yu
Kwang-Chung (1928-2017) komt een belangrijke stem uit de twintigste-eeuwse
literatuur aan bod. De gedichten zijn geannoteerd om sommige verwijzingen te
verduidelijken, en de vertaalster heeft het geheel voorzien van een
informatieve inleiding.
Yu bracht zijn
jeugdjaren door in China, waar hij vertrouwd raakte met de Chinese wijsgerige
en literaire canon, maar tegelijk ook de Tweede Wereldoorlog en de ingrijpende
politieke revolutie meemaakte. Samen met zijn ouders week hij daarom uit naar
Taiwan. Naderhand ondernam hij als literatuurdocent meerdere reizen naar het
buitenland om er les te geven. Dat alles leidt ertoe dat zijn dichterschap
geprangd zit tussen China en Taiwan, maar ook tussen de oude oosterse tradities
en de moderne westerse mentaliteit. De bloemlezing tracht de poëtische oogst
van een halve eeuw samen te ballen in een vijftigtal gedichten. Veel van die
teksten zijn vrij lang, betogend of verhalend van aard, alsof de dichter zijn
lezers aanspreekt en probeert te overtuigen.
De vroegste gedichten laten Yu al zien als een romantisch
dichter, iemand die zich bij uitstek in de harmonie van de natuur wil
onderdompelen om een te worden met de kosmische energie. Tegelijk is de dichter
zich ervan bewust dat het hier een droom betreft, een verloren ideaal.
Daartegenover verschijnt de eigen tijd als een bij uitstek moderne periode, die
in het teken staat van de massamens, de technologie maar ook van verwarring en
verlies. In die zin is de dichter zich terdege bewust van het feit dat enkel de
poëtische taal dat bezwerend effect kan oproepen om het paradijselijke van de
natuur te evoceren. Gaandeweg wordt Yu steeds sterker in zijn natuurfresco’s.
Waar deze gedichten aanvankelijk sterk retorisch zijn en nogal expliciet
hymnisch wordt de latere poëzie veel intenser door haar suggestiviteit. Toch is
de dichter zich in de loop der jaren steeds meer bewust geworden van het feit
dat de innerlijke band tussen mens en wereld grondig is verbroken. Rotsen en
bomen zijn samen met het water de symbolen die ons resten van een wereld die
veel ouder is dan de mens en niet daardoor religieuze, haast mystieke
proporties aanneemt.
In contrast daarmee is er het hectische landschap van de stad, dat zich
vooral uit in versplinterde impressies die niet langer een synthetische blik of
een overkoepelend visioen toelaten. Het landschap wordt slechts op begenadigde
ogenblikken waargenomen, of via een busreis van de ene plek naar de andere. De
maatschappij verschijnt als een domein van oppervlakkigheid en materialisme.
Zelfs de intieme liefdesrelatie is tegen die realiteit nauwelijks bestand. De
verzen laten de mens vooral zien in zijn kwetsbaarheid en zijn nietigheid, als
een factor in een niets ontziend spel van geld, macht en strijd. En toch,
uiteindelijk overwint in deze poëzie de dichterlijke stem, de hymnische
zegging, de dwingende herhaling en de aandrang om lezers verder te brengen dan
hun dagelijkse routine. Dat Yu slechts sporadisch verwijst naar actuele
toestanden doet niets af aan de energie waarmee hij zijn eigen utopie krachtig
vormgeeft. Deze bloemlezing is alleszins een aanwinst.
Kwang-Chun Yu: De
nachtwaker, Poëziecentrum, Gent 2024, 85 p. ISBN 9789056554316
deze pagina printen of opslaan