Drie jaar geleden liet uitgeverij Das Mag het Nederlandse
taalgebied kennis maken met Tove Ditlevsen. Deze arbeidersdochter en autodidact
was en is nog steeds erg geliefd bij een breed lezerspubliek in Denemarken.
Lammie Post-Oostenbrink vertaalde de Kopenhagen-trilogie en later volgden ook
nog De gezichten en Kwaad geluk. De Kopenhagen-trilogie (Kindertijd,
Jeugd
en Afhankelijkheid) biedt een inkijk in
het leven van Ditlevsen, van kind tot volwassene. Naast een voorlopig kleine
selectie van het proza-oeuvre van Ditlevsen (ze was ook dichter), heeft Das Mag
nu ook haar biografie uitgegeven, Tove
Ditlevsen. De biografie, geschreven
door Jens Andersen. In 1997 schreef Andersen al een portret van haar (dat niet
in het Nederlands vertaald werd), maar hij voelde de noodzaak om een ‘nieuwe,
eigentijdsere biografie’ te schrijven.
In vele opzichten voelt deze
biografie dan ook aan als een addendum. De insteek van Andersen is nobel. De
visie op Ditlevsens rol als vrouw en kunstenaar is veranderd, de tijdsgeest en
de auteur van de biografie zijn dat ook. In 2004 werd de auteur Martin Andersen
Nexø opgenomen in de literatuurcanon voor het onderwijs, in plaats van de veel
meer gelezen Tove Ditlevsen, omdat de Canoncommissie zijn oeuvre als
belangrijker achtte. Andersen wil het duidelijk voor haar opnemen en aantonen
waarom zij die plaats verdiende. De manier waarop hij dat doet schiet zijn doel
echter voorbij.
Op de achterflap van het boek lees je dat Ditlevsen autofictie schreef
nog voor het woord uitgevonden werd en dat Andersen heel wat bronnen gebruikt
heeft, zoals columns die ze schreef, interviews, ongepubliceerde teksten en
‘gesprekken met anderen’. Een bronvermelding is echter nergens te vinden,
tenzij het om het oeuvre van Ditlevsen zelf gaat. En dat is waar Andersen nog
het meest uit put.
Andersen focust heel erg op Ditlevsens persoonlijke leven en maakt gretig
gebruik van haar oeuvre om zijn verhaal te staven. Dat is erg verleidelijk bij
autofictie. De rol van de vrouw binnen het huwelijk, verslaving en suïcide zijn
vaste thema’s in haar werk. Gezien haar levensloop kan men er van uitgaan dat
haar poëzie en proza wel degelijk een hoog autobiografisch gehalte hebben. De
vraag is echter of men autofictie als betrouwbare bron kan gebruiken. Bovendien
blijkt uit de fragmenten uit interviews die Andersen gebruikt, ook dat
Ditlevsen sommige dingen aandikte of minimaliseerde.
De biograaf schetst een helder
beeld van de moeizame persoonlijke weg die de volwassen Ditlevsen aflegde. Aan
haar kindertijd en de relatie met haar moeder besteedt Andersen bewust geen
aandacht. Waarom hij daarvoor kiest, wordt echter niet verklaard. Als biograaf
is dat een gemiste kans, zou je kunnen zeggen. Tenzij je zijn biografie ziet
als een aanvulling op het werk uit 1997. Maar voor de Nederlandstalige lezer
die niet erg vertrouwd is met Ditlevsens oeuvre of leven, is dit wel een gemis.
De lezer
krijgt erg weinig context mee over de culturele wereld in het Denemarken van de
twintigste eeuw. Het duurt ongeveer 180 bladzijden vooraleer je Ditlevsen in
deze wereld kunt plaatsen. En dan nog is Andersen wel erg summier in zijn
uitleg. De lezer mist een breder kader over hoe de culturele wereld er in
Denemarken uitzag en hoe Ditlevsen zich daarin bewoog. En dat is bijzonder
jammer. De focus ligt zo erg op haar worsteling met het vrouw- en
schrijver-zijn, dat haar eigenlijke rol in de Deense literatuur ondergesneeuwd
geraakt door sappige verhalen over haar amoureuze leven en haar druggebruik.
Andersen weet die verhalen goed en vlot te vertellen, in een zwierige schrijfstijl
die je als lezer wel naar meer verhalen doet snakken. Maar hij geraakt niet
voorbij de anekdotiek.
Jens Andersen: Tove Ditlevsen.
De biografie, Das Mag, Amsterdam 2023, 253 p. ISBN 9789493320116. Vertaling van
Ditlevsen, en biografi door Lammie Post-Oostenbrink. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan