‘Ik leefde in het grote theater dat we de menselijke geest noemen’.
Deze bedenking van de vertellende hoofdfiguur in Geloof me maar maakt
duidelijk welke invalshoek Christophe Bell gekozen heeft voor zijn roman. In de
proloog wordt de lijn al direct uitgezet: het mag dan ogenschijnlijk gaan om
een klassiek misdaadverhaal,
‘ik heb een moord gepleegd. Dat hebt u in de kranten
gelezen. Het is dus geen geheim. Het is ook niet belangrijk. Het gaat om wat
ervoor en wat erna gebeurde. Hoe de zaken nu staan. Ik waarschuw u: bij tijden
is het loodzwaar. Bij tijden spreek ik in raadsels’,
snel wordt duidelijk dat er veel
meer aan de hand is. Even verder countert de ik de lezer nogmaals: ‘Ik ben me
ervan bewust dat u wacht op de moord. Alles op z’n tijd. Want ik vertel u de
dingen die ik vertel niet zonder reden. Er zijn dingen die me per se van het
hart moeten. En een paar volzinnen volstaan niet. Ik heb ruimte nodig. Om de
context te schetsen. Om een betoog op te zetten.’ De vertellende ik, een
gewezen barkeeper (en daardoor eraan gewend de betogen van al of niet dronken
tooghangers te aanhoren), schrijft in de gevangenis zijn verhaal neer. Kort
samengevat komt zijn levensrelaas hierop neer: als student heeft hij een korte
relatie gehad met een beeldschoon meisje, met wie hij een onvergetelijke reis
maakte naar Florence. Na hun terugkeer is, mede door zijn beslissing in het
café te gaan werken, hun relatie stukgelopen. Pas als hij haar weer ontmoet in
een park en daar van haar moet vernemen dat zij nu gelukkig is in haar nieuwe
relatie, slaan de stoppen door. Tot daar de feiten, of zoals de ik er enkele
keren op wijst: ‘wat gebeurde’.
Aan het ‘verhaal’ van de feiten verbindt Bell het
breedvoerig uitgewerkte filosofisch kader waarin het geheel door de lezer moet
worden geplaatst. De verwijzingen naar denkers en auteurs die hem bij het
schrijven de hand hebben gereikt, zijn legio, van Dostojewski tot Dante, van
Sartre en Huxley tot Mulisch en anderen. In zijn relaas laat de ik niet na hen
telkens te vermelden, zodat de lezer direct weet wie in welke omstandigheden
mee komt spelen. Het zijn aanduidingen die de overpeinzingen van de ik moeten
kaderen.
Van de lezer wordt een meer dan
gewone aandacht gevraagd, zo ingewikkeld en verknoopt zijn de redeneringen die
hier aan bod komen. Zo lees je in het eerste hoofdstuk een zin als deze:
‘Het leven is het
leven, zei ik tegen mezelf. Het meandert onvoorzien en niet eens een fractie
ervan staat ergens op papier. (Wat is een fractie van iets? En niet
eens een fractie? Bestaat niet eens een fractie? Iets wat zich
bevindt tussen een fractie en niets? Wat is kleiner dan een
fractie maar niet niets?
Inderdaad, de lezer weze
gewaarschuwd. Pas naar het slot toe wordt de hoofdlijn van de roman duidelijk
aangereikt, in de woorden onder meer van een vriend van de ik: ‘Wat hij
bedoelt, is dat het geloof in de rationaliteit onzer gemeenschappelijke leugen
is. Enkel is het geen leugen, omdat we het oprecht geloven. Dus is het een
illusie. Het is geloven in iets wat niet bestaat. Geloven in de rationaliteit
van de mens, is geloven dat de wil losstaat van de intuïtie. Maar onze intuïtie
is onze natuur en onze natuur is niet op de rationaliteit geschoeid.’ Een echo
van deze bedenking klinkt op in het slotdeel van de roman waarin de ik het zo
samenvat: ‘We hoeven de rationaliteit niet te ontkennen om ervoor te zorgen dat
zij ons ten dienste staat. We moeten slechts ophouden haar als vanzelfsprekend,
alomvattend en zaligmakend te beschouwen.’
Christophe Bell zorgt – gelukkig
maar voor de lezer – ook voor meer direct op de realiteit van de plot geënte
passages, met onder meer de verhoren die de ik na zijn arrestatie moet
ondergaan, met hierbij aansluitend dan het proces zelf in de rechtszaal. En
enkele keren zie je zelfs een visie doorschemeren op wat de samenleving thans
biedt: ‘Het praten over de ziektes van deze tijd is de ziekte van deze tijd. De
verontwaardiging het schamel lapje waarachter hun apathie overduidelijk is.
Mensen met een mening als een natgeregend servet. Ze willen debat, maar ze
hebben liever het debat dan het resultaat ervan.’
Geloof me maar is een
roman die – lees de slotpagina’s –
doorredeneert (de ratio!) als het erop aankomt de menselijke aard te
doorgronden, maar evengoed alles op losse schroeven zet en de lezer in quasi
volledige verwarring achterlaat: ‘Wie iets opschrijft, die is vrij. Die kent,
zolang hij schrijft, geen grenzen. Voor hem verdwijnt de cel en verschijnt iets
anders. Er is dan geen sprake meer van een moordenaar. Geen sprake van een
romanpersonage. Alleen van een man die op een dag ging zitten en een verhaal
schreef.’
Christophe
Bell, Geloof me maar, De Arbeiderspers, Amsterdam 2023, 222 p. ISBN 97890295474970.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan