‘De eekhoorn van de pen’. Zo labelde Cesare Pavese in
1947 zijn collega Italo Calvino omwille van zijn lichtvoetige, rake en
uitgepuurde stijl. Dat label werkte beklijvend, maar dat weerhield Calvino er
niet van om te experimenteren en zich nieuwe uitdagingen op te leggen. Men
denkt hierbij vaak aan zijn latere werken nadat hij lid geworden was van ‘Oulipo’ (Ouvroir de littérature potentielle-Werkplaats
voor potentiële literatuur), een groep Franse auteurs en wiskundigen wier
werken vanaf 1960 aan bepaalde voorwaarden of beperkingen moesten beantwoorden
– een van de bekendste voorbeelden is Georges Perecs La
disparition (1969), een roman waarin de letter -e- niet voorkomt.
Calvino (1923-1985)
had zich echter al voor 1960 al in zijn eentje uitgedaagd. Na een eerste
neorealistische fase – hij debuteerde in 1947 met Het pad van de
spinnennesten (Atlas 2010) – wil hij ‘fantastische’ werken schrijven omdat
hij niet langer de realiteit onverbloemd wil weergeven. Hij wil zijn medemens doen
nadenken over diens ‘ontaarde’ natuur. In het naoorlogse Europa lijkt die medemens
wat stuurloos. Toch stelt Calvino die niet rechtstreeks in vraag. Dat doet hij
via ‘onze voorouders’, een burggraaf, een graaf en een ridder, in drie aparte
novellen die oorspronkelijk in 1952, 1957 en 1959 verschenen en die een jaar
later gebundeld werden in de trilogie Onze voorouders.
.
In de eerste novelle, De gespleten burggraaf, splijt in de
Bohemen een kanonskogel de protagonist Medardo van Terralba in twee. Een
chirurg slaagt erin zijn linkerhelft van zijn lichaam te redden. Dat deel verlaat
voortijdig een van de zeventiende-eeuwse Oostenrijk-Turkse oorlogen en terroriseert
bij terugkeer iedereen in zijn burggraafschap Terralba in Sardinië. De slechte
Medardo ontwerpt zelfs marteltuigen waarmee hij creaturen en objecten kan
doorklieven, net alsof hij zijn eigen trauma als beul wil herbeleven. Terralba’s
bewoners vermijden confrontaties met de inslechte burggraaf en schrikken zich
een hoedje wanneer de burggraaf hen af en toe hartelijk bejegent. Het duurt
even voor de bewoners beseffen dat ook de burggraafs rechterhelft de oorlog
overleefd heeft, maar ze raken al snel gebiologeerd door hoe beide helften, die
door hun respectieve slecht- en goedheid onuitstaanbaar zijn, vallen voor
dezelfde vrouw. Die liefde zal hen uiteindelijk samenbrengen. De gespleten
burggraaf kent dus een happy ending, met een burggraaf die zijn
menselijkheid terugvindt.
Met De baron in de bomen neemt Calvino ons naar het
Ligurië van de achttiende eeuw, meer bepaald naar 15 juni 1767 wanneer de
twaalfjarige Cosimo Piovasco van Rondò rebelleert tegen het gezag van zijn
ouders – hij weigert de slakken die op het menu staan te eten – en in een oude eik
klimt. Vanaf dat ogenblik zal Cosimo zijn hele leven in de bomen zal leven
zonder ooit nog de aarde te raken, ook na zijn dood (hoe moet de lezer zelf
ontdekken). De jonge baron zal echter geen geïsoleerd leven leiden in een niet
zo toevallig bosrijke omgeving. Het contact met zijn vier jaar jongere broer
zal hij niet verbreken. Daarnaast leert Cosimo de dorpsbewoners kennen, ook
bandieten, engageert hij zich voor de gemeenschap, correspondeert hij met
Voltaire en ontmoet hij zelfs Napoleon, al doet die laatste zijn reputatie geen
eer aan. Cosimo wordt trouwens verliefd op de romantische Viola. Die liefde
probeert Cosimo te rijmen met zijn passie voor boeken en de Verlichting.
De ridder die niet
bestond brengt de lezer dan weer terug naar de periode van Karel de Grote
en de kruistochten. Hoofdpersonage is de paladijn Agilulf, een ridder zonder
lichaam die louter op wilskracht en zijn geloof in zijn Karolingische heer een
leeg harnas doet bewegen. Agilulf wil zich bewijzen in de strijd van zijn vorst
die hem een schildknaap zonder eigen bewustzijn toewijst. Agilulf neemt ook een
jonge onervaren ridder onder zijn hoede. Tussen het strijdgewoel door gaat
Agilulf ook op zoek naar zichzelf, en liefst ook een lichaam. Hij vindt
wellicht ook de liefde terwijl ook andere ridders romantische avonturen beleven…
Chronologisch
gezien zou De ridder die niet bestond het eerste luik van de trilogie
moeten zijn, maar net in deze novelle gaat Calvino een stapje verder, in het bijzonder
door de manier waarop Calvino het schrijversschap centraal en tegelijkertijd in
vraag stelt. Dat doet hij via de vertelster zuster Theodora die zowel binnen
als buiten het verhaal staat. Zuster Theodora, die zich pas in het vierde
hoofdstuk identificeert, vraagt zich tot op het einde van het verhaal af hoe ze
Agilulf en zijn zoektocht moet portretteren, vaak met veel gevoel voor ironie. Hiermee
heb ik uiteraard niet gezegd dat De gespleten burggraaf en De baron
in de bomen geen boeiende vertellers hebben. Medardo’s neef en Cosimo’s
broer weten de lezer zeker mee te slepen terwijl ook zij worstelen met het
schrijversschap, maar ze overstijgen de vertelling niet, iets wat zuster
Theodora meesterlijk doet.
Nu wat maakt Onze voorouders als drieluik an sich
zo buitengewoon? Calvino wil aantonen dat zijn medemens 1) worstelt met zijn inborst (goed-kwaad) en te
makkelijk in extremen denkt, 2) zich bedreigd voelt in zijn vrijheid, een
vrijheid die Cosimo wel degelijk claimt en dus 3) op zoek is naar zijn
identiteit. Hij biedt je een inkijk in de menselijke ziel -- cf. Als op een
winternacht een reiziger: ‘Calvino
presenteert de menselijke ziel als een caleidoscoop met eindeloze
mogelijkheden.’
Zo geformuleerd komen die lessen wat simplistisch over. De trilogie wordt
dan ook vaak verkeerdelijk voorgesteld als lectuur voor de jongere lezer, maar Onze
voorouders is wel degelijk diepgravend. De meer volwassen lezer zal dus
ook kunnen genieten van de drie novellen, waarin Calvino vele literaire
knipogen naar andere teksten en denkers verwerkte, zoals Ludovico Ariosto’s Orlando
furioso (Athenaeum Polak & Van Gennep 2010), de ridderroman met een Razende
Roeland in de hoofdrol. Calvino’s lichtvoetige stijl loodst je zo door
fantastische verhalen waarbij je je nooit de bedenking maakt dat het wedervaren
van de burggraaf, de graaf en ridder niet echt zijn. Op zich is het jammer dat in
de herdruk van deze klassieker Calvino’s eigen voorwoord uit 1960 en het latere
nawoord (dat werd opgenomen in Calvino’s verzameld werk) ontbreken. Zo had de
lezer kunnen ontdekken hoe Calvino zijn drieluik wilde framen. Dat ene manco
neemt echter niet weg dat Onze voorouders fantastische literatuur biedt,
in beide betekenissen van het woord.
Italo Calvino: Onze voorouders, L.J.
Veen Klassiek, Amsterdam 2023, 463 p. ISBN 9789403169811. Vertaling
van I
nostri antenati door Henny Vlot. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan