Afvallige
vrienden
In oktober 2021 verscheen het jongste boek
van de Leuvense hoogleraar emeritus Mark Elchardus, Reset. Over identiteit,
gemeenschap en democratie. Dat het werk mogelijks heel wat stof zou doen
opwaaien, daar had de auteur terdege rekening mee gehouden. ‘Ik heb geaarzeld
om dit boek te schrijven,’ merkte hij in het dankwoord van zijn lijvige studie
op. ‘Ik verwachtte dat ik er een aantal vrienden door zou verliezen’. En het
had nog erger gekund. In een interview met Knack-redacteur Walter Pauli in
oktober 2021 liet Elchardus zich ontvallen dat hij de scherpste passages uit
zijn boek had geschrapt. ‘Het waren er nogal wat.’
Of hij veel vrienden verloor, valt
moeilijk te beoordelen. Maar in ieder geval maakte Elchardus met zijn boek heel
wat mensen (vooral ter linkerzijde) niet bijzonder gelukkig. ‘Ik schrijf dit
alles niet met vreugde. Maar met treurnis,’ jeremieerde gewezen burgemeester
van Leuven en SP/SP.a/Vooruit-boegbeeld Louis Tobback in een opiniestuk voor
het gerenommeerde tijdschrift Samenleving en Politiek. ‘Elchardus […]
heeft geen vrienden verloren. Zijn vrienden hebben hem verloren.’ Tobback –
zelden verlegen om een krasse uitspraak – wreef de auteur een ideologie aan
waar de Taliban gelukkig mee zou zijn, en noemde het boek een Plan De Man
‘light’ – verwijzend naar BWP-voorman Hendrik De Man, die met zijn ‘Plan van de
Arbeid’ een rechts dirigistisch en nationalistisch socialisme bepleitte, en de
Belgische sociaaldemocratie zo in de richting van het Duitse nazisme dreef. Ook
Bert Anciaux distantieerde zich van Elchardus’ pennenvrucht: ‘Ik hoop
echt dat de lijn van Elchardus geen voedingsbodem vindt in onze partij,’ liet
hij weten aan De Morgen (6.11.2021). ‘Socialisme heeft per definitie een
internationale dimensie, en mag zich niet in een eng nationalisme laten
opsluiten. Dat kan gevaarlijk worden.’
De samenleving gereset
Het boek waarmee Elchardus zich de toorn
van een deel van politiek en maatschappelijk links op de hals haalde, bestaat
uit vier delen. In het eerste deel benadrukt de auteur het belang van
identiteit, maar drukt hij meteen ook zijn bezorgdheid uit over de mate waarin
ons lichaam en ons denken door bedrijfsanalisten, onder meer met behulp van het
internet en de sociale media, in kaart worden gebracht. Dat gebeurt volgens
Elchardus vooral met het oog op herkenning, sturing en controle. Hij beschrijft
overtuigend hoe het huidige ‘individualisme’, in tegenstelling tot wat de term
en het fenomeen suggereren, geen individuele keuze is, maar een geschiedenis heeft,
die bovenal door kapitalistische krachten met het oog op het genereren van
gigantische winsten wordt aangestuurd.
In deel twee verdedigt de auteur
het belang van collectieve identiteiten. Niet dat van het ‘kleine
identiteitsstreven’, dat niet langer het verlangen naar gelijke rechten voor
elk individu centraal plaatst. ‘Identitair particularisme’, noemt Elchardus dit
identiteitsstreven, dat bijkomende rechten opeist, enkel omdat men tot een (schijnbaar)
gediscrimineerde minderheidsgroep behoort – een streven dat Elchardus als
fundamenteel ondemocratisch afwijst. Hij onderscheidt het van het ‘grote
identiteitsstreven’ (dat van de religie, de klasse en de natie), dat na de
Tweede Wereldoorlog, schijnbaar definitief, in de koelkast werd gestopt. Maar
ontegensprekelijk is het laatste ‘grote identiteitsstreven’, het nationalisme, recent
in de westerse wereld weer opgedoken. In combinatie met de massamigratie uit
niet-geseculariseerde landen leidt dit een groeiende kloof tussen de beleidslui
(die deze migratie een warm hart lijken toe te dragen) en hun politieke
achterban (die zich er vaak met klem tegen verzet).
Deel drie is
het meest filosofische deel van het boek. Elchardus schetst de inherente kloof
tussen de verlichte filosofen van de Franse Revolutie (die mensenrechten als
nieuwe religie binnenhaalden en een rationeel individu, bij voorkeur een ‘automaton’
zonder historische wortels en zonder emoties, als ideaaltype naar voren schoven)
en de denkers van de Tegenverlichting (die een meer concrete invulling gaven
aan wetgeving, ethiek en wetenschap, als interactie tussen individu en
gemeenschap). In het kielzog van de Tegenverlichting bepleit Elchardus een
communautaire democratie, waarin – in tegenstelling tot de epistocratieën (besturen
van wijzen) en de liberale en directe democratieën – elke stem even veel telt
en even luid klinkt. Dat illustreert hij in het vierde deel, waarin hij een
lans breekt voor een strikter migratiebeleid waarin geen plaats is voor
illegale migratie; voor een versterking van het electoraat, zonder cordon
sanitaire; voor het nauwkeurig afbakenen van wat we als mensenrechten
omschrijven; voor het terugdringen van het activistische optreden van rechters
en hun té verregaande interpretaties van de internationale regelgeving; en voor
een beperktere, meer democratische rol voor de Europese Unie en haar
instellingen. Men zou internationalisten, sociaaldemocraten, groenen en
communisten in binnen- en buitenland voor minder de gordijnen injagen.
Deugdelijke
kritieken
Ondanks de kritiek die het boek te verduren kreeg,
valt er qua methodiek weinig op af te dingen. De auteur heeft zich – het zal
niemand verbazen - bijzonder grondig in het thema ingelezen. Zijn bibliografie
telt 450 titels, brengt onderzoeken uit meerdere continenten samen en bevat
werken die naast het sociologische domein ook tot de cultuurfilosofie, de
geschiedschrijving, de economie en de rechtsleer behoren. De taalpracht is
haast aandoenlijk – hoeveel auteurs slagen er vandaag nog in moeilijk
beheersbare thema’s in een correcte en bevattelijke taal te verwoorden, zonder gepraat
dat het midden houdt tussen leeg en vacuüm? De inzichten die uit Elchardus’
studie naar voor komen, zijn bijzonder relevant voor een beter begrip van de
wijze waarop we vandaag, soms tegen wil en dank, met elkaar samenleven.
Veel kritieken op het
boek zijn dan ook moreel-ideologisch van aard (‘als Elchardus gelijk heeft, dan
gaat onze samenleving dié richting uit – en dat willen we niet’), en niet
zozeer feitelijk-kritisch (‘Elchardus heeft ongelijk, want zijn bronnen deugen
niet en zijn conclusies zijn logisch onhoudbaar’). De giftige pijlen van de
recensenten lijken vooral gericht op hoofdstuk 10, secties 4, 5 en 6 van het
boek (met als titels ‘De de-secularisering van de islam’, ‘Het moeilijke
samenleven’ en ‘In welke mate is de integratie nu gelukt/mislukt?’) – samen ongeveer
18 van de 606 pagina’s van het boek. Voor het onderbouwen van dit deel maakte
de auteur gebruik van bijna 40 nationale en internationale (soms vergelijkende)
studies. Nu kan men het met de methode en de resultaten van die studies oneens
zijn, en de data confronteren met recentere en meer overtuigende onderzoeksgegevens.
Maar de conclusie van de auteur zonder ook maar één inhoudelijk argument als
irrelevant en fout wegwuiven, enkel omdat ze niet strookt met reeds lang gekoesterde
opvattingen, is intellectueel niet helemaal eerlijk.
Zeker, nu en dan valt hij uit
zijn rol als neutraal en afstandelijk academicus, en lijkt hij in de huid te
kruipen van de activist. Aan positieve (en negatieve) discriminatie heeft hij
een broertje dood, en dat zal de lezer geweten hebben: ‘Witte mannen
geconfronteerd met quota zouden telkens als zij voor een baan kandideren,
kunnen zeggen dat zij tijdens het solliciteren pas echt zichzelf zijn als een
vrouw van kleur,’ schimpt hij. Illegale migratie noemt hij ‘een blijk van
gebrek aan respect voor de integriteit van gemeenschappen, kortom, een vorm van
agressie’; het verbod op folteren lijkt hij als een universeel mensenrecht te
aanvaarden, tenminste ‘als dat op een ernstige manier en niet à la EHRM wordt
geïnterpreteerd’; het naoorlogse moraliserende discours dat Europa hanteerde, noemt
hij ‘hypocriet’ en in het beleid van de Europese Unie ziet hij ontwikkelingen
die aan autoritaire regimes doen denken: ‘Misschien moeten leden van de
Europese Commissie even op studiereis naar China’. Jawel, het kan, het mag en
het moet, maar een zekere terughoudendheid in het spreken siert, zeker als men
die zélf bepleit in kwesties van migratie, democratie en rechtspraak.
In de regel getuigt Elchardus’ discours echter van een grote intellectuele
rijkdom; met enkele rake uitspraken legt de auteur de vinger precies op de zere
plek. Aan ondoordachte eenheidsworst heeft hij lak, en met goede redenen:
‘Homogenisering
is succesrijk in de mate dat voldoende mensen haar beleven, niet als iets dat aan
hen wordt opgelegd, maar als de uitdrukking van wie zij zijn […]. Is dat niet
het geval, dan wordt homogenisering beleefd als onderdrukking en is ze een bron
van spanning en conflict’.
Hij maakt zich grote zorgen over de inperking van de
vrijheid om te denken, die volgens hem vandaag wild om zich heen grijpt: ‘De
ruimte om naar het verleden te kijken, van het verleden te leren, alvorens te
oordelen en te veroordelen, wordt afgebouwd, ook aan onze universiteiten,’
betoogt hij, en hij ziet met lede ogen aan hoe ‘een groot aantal
cultuurproducten, boeken, schilderijen, beelden… incompatibel worden geacht met
hedendaagse normen en in het licht daarvan worden verwijderd’. En wat de essentie
van de democratie betreft:
‘Het onderscheidende
kenmerk van het democratisch burgerschap is dat het aan iedereen die de status
van medeburger heeft, gelijke rechten geeft, ongeacht de particuliere
eigenschappen van de betrokken persoon. Het identitair particularisme vestigt
daarentegen de aandacht op de eigenschappen die de moderne samenlevingen via
het burgerschap nu net willen overstijgen […]. Daarom zijn burgerschap en
identitair particularisme moeilijk verzoenbaar’.
Heldere boodschappen voor bestuurslui
die een open en rechtvaardige(r) samenleving oprecht genegen zijn.
Dit betekent niet dat geen inhoudelijke kritiek op
het boek mogelijk zou zijn. In sommige opzichten is Reset een radicale
studie, in die zin dat waargenomen tegenstellingen er tot hun diepste fundament
in worden doorgedacht. De tweedeling die de auteur maakt tussen de philosophes
(de Verlichte filosofen) en de anti-philosophes (de Tegenverlichting, of
wat de auteur ietwat verwarrend de ‘radicale Verlichting’ noemt – verwarrend
omdat de Britse specialist van de Verlichting, Jonathan Israel die term net
reserveert voor de philosophes die Elchardus ‘Verlicht’ noemt) houdt echter
weinig rekening met de vele grijstinten tussen de twee theoretische extremen –
uitersten waar zowat alle 18de-eeuwse denkers tussen laveerden. Dat
de philosophes een moraal voorstonden die losgezongen was van de
concrete mens en de samenleving waarin die verankerd was, met een technische wetmatigheid
die aan de natuurwetenschappen was ontleend, is – extreem doorgedacht –
wellicht juist, maar zo radicaal hebben slechts weinig filosofen het verwoord.
Zelfs Spinoza, misschien wel de meest radicale en abstracte van alle Verlichte
filosofen, schreef in zijn Ethica:
‘Om de mensen in eendracht te
kunnen laten leven en elkaar behulpzaam te zijn, is het dus noodzakelijk dat
zij van hun natuurrecht afstand doen… Op deze wet kan dus een maatschappij
worden gevestigd indien zij het recht van ieder mens voor zich opeist om te
straffen en over goed en kwaad te oordelen… Een gemeenschap nu, die op wetten
steunt en de bevoegdheid bezit zichzelf te handhaven, noemt men een politieke
gemeenschap, en zij die door haar recht verdedigd worden burgers’ (Spinoza, Ethica,
IV, stelling 3, commentaar 2).
Ook Spinoza zag het individu dus
als een deel van een (concrete, politieke, normatieve) gemeenschap. Dat God
door de (Franse) Revolutionairen werd vervangen door een Grondwet en een
Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, die boven de wil van de
mens uittorenden, valt theoretisch wellicht te verdedigen. Maar de historische
praktijk lijkt toch ietwat genuanceerder. Honoré Gabriel de Riqueti,
vooraanstaand revolutionair en medeauteur van de preambule van de Verklaring, pleitte
voor een Assemblée (bestaande uit concrete mensen) die de Grondwet moest kunnen
wijzigen. Barnave (een overtuigd Jakobijn) wendde de ‘universele wetten’ niet
aan voor ‘het stimuleren van imperialisme en kolonialisme’ (zoals revolutionairen
dat volgens de auteur deden, zie p. 238), maar vroeg in maart 1790 net om de
Franse Grondwet niét in de kolonies in te voeren (het waren dus niet de
universele rechten die een instrument van verdrukking waren, maar precies de
afwezigheid ervan). De Grondwet werd niet vergoddelijkt, of in elk geval niet
méér dan de auteur dat doet met de volkssoevereiniteit. Diezelfde Grondwet
voorzag trouwens uitdrukkelijk in de onschendbaarheid van het staatshoofd. Dat ‘de
hemelse oorsprong van de Grondwet’ niet meer dan een stijlfiguur was, werd op
21 januari 1793 in één klap duidelijk, toen het hoofd van Lodewijk XVI in de
mand van Sanson belandde, minder dan een week nadat 693 van de 749
afgevaardigden van het ‘soevereine volk’ een doodvonnis hadden uitgesproken
(zonder mogelijkheid tot beroep, zo had een meerderheid van 424 gedelegeerden het
beslist). De Grondwet stond klaarblijkelijk niet boven het volk. Wellicht had
de koning gehoopt dat het wél zo was.
Elchardus fulmineert ook tegen
de activistische rechtspraak, vooral dié van internationale rechtscolleges.
Uiteraard valt over de discretionaire rechterlijke bevoegdheid te debatteren,
en de grenzen ervan zijn altijd reden tot bezorgdheid. Maar als rechtbanken en
hoven zich in hun vonnissen en arresten hadden beperkt tot het beoordelen van
de letter van de wet, en als hun besluiten finaal door een assemblee ongedaan hadden
kunnen worden gemaakt, dan bevolkten zwarte slaven vandaag misschien nog de
Amerikaanse katoenplantages (of de sweatshops van lucratieve bedrijven) – het
is net het ‘activisme’ van het Amerikaanse Hooggerechtshof dat méé een einde
maakte aan de knechting van miljoenen mensen (zie: Earl Maltz, Slavery and
the Supreme Court, 1825-1861. Kansas University Press, 2009). Aangenomen
mag worden dat de auteur het verbod op slavernij en slavenhandel, net als dat
op foltering, als wezenlijk voor het mensenrechtendiscours beschouwt? Dat we de
behandeling van mensen als waren ze een kudde vee, niet meteen moeten
bevorderen, zelfs niet als het soevereine volk dat wenst? Dat kan. Ook als men
mensenrechten niet als godgelijk beschouwt.
Meesterlijk
In ieder geval is Reset een intrigerend en
intellectueel uitdagend boek dat de inspanning van het lezen meer dan waard is.
Het verdient een plaats op de boekenplank tussen Thomas Piketty en Michael J.
Sandel. De debatten die volgden op de publicatie, aangezwengeld door politici
van toen en nu, geven aan hoe minutieus Elchardus de maatschappelijke
pijnpunten blootlegt. Het demonstreert ten voeten uit dat hij één van de meest invloedrijke
opiniemakers en één van de meest gezagvolle stemmen in het actuele politieke
debat blijft. En kennelijk niet alleen het debat dat ter linkerzijde wordt
gevoerd.
Mark Elchardus: Reset. Over identiteit, gemeenschap en
democratie, Ertsberg, Aalter 2021, 606 p. ISBN 9789464369007. Distributie Elkedag
Boeken
deze pagina printen of opslaan