In 2014 schreef ik
over Hila Blums eerste, internationaal succesrijke roman Het bezoek: ‘En ze slaagt er ondanks al haar goede wil niet in
een redelijke verhouding tot stand brengen met haar vroegrijpe, wijsneuzige en
bij tijden ronduit vijandige stiefdochter Dida.’
Daar gaan we weer, dacht ik,
toen ik naar goede gewoonte eerst de zorgvuldig opgestelde werftekst op de
omslag van deze tweede roman las. En de eerste honderd bladzijden bevestigden
dat vermoeden: een getalenteerde en overbezorgde Israëlische moeder, bijna het
prototype van de Amerikaanse ‘helicopter parent’ of ‘supermom’, hecht zich zo
totaal en gedreven, zeg maar beklijvend, aan haar dochter dat je als lezer weet
dat dit niet goed zal aflopen. Terwijl de vader, de een tikkeltje te
karikaturaal geschetste minzame wetenschapper, altijd het voorbeeld van
redelijkheid en gezond verstand, een beetje buiten die moeder-dochter relatie
leeft en werkt, blijf je voor het welzijn van moeder en kind maar tevergeefs hopen
dat ze haar dochter langzamerhand zal loslaten.
Maar juist dat gebeurt niet: op
een dag verdwijnt de achttienjarige dochter zonder uitleg, om niet meer uit het
buitenland terug te keren. Ze stuurt fictieve ansichtkaarten uit exotische streken
en laat af en toe een toevallige bekende bij zijn terugkeer naar Israël een
boodschap brengen ‘dat ze het ginder in de bergen goed stelt’, iets wat de
moeder niet meteen geruststelt. Het is duidelijk dat het meisje verder geen
contact met haar altijd al dominerende moeder wilde, ook niet wanneer ze ergens
in Groningen blijkt te wonen met twee kinderen, van wie de moeder het bestaan
niet eens afweet. En juist die lange, voor de moeder ondraaglijke afwezigheid,
maakt het einde van deze spannend geschreven roman enigszins ongeloofwaardig:
na de veel te vroege dood van de vader, met wie ze een veel normalere relatie
had dan met haar moeder, en nadat ze ontdekt had dat haar Nederlandse man haar
bedroog, keert ze naar Israël terug:
‘En dan ga ik in de huiskamer
zitten en wacht af totdat het huis zich om mij heen plooit. Ik hoor een hond
blaffen en een airco brommen. Ik hoor een stofzuiger. Water druppelen. Het
gezoem van tl-buizen. Maar waar is dat allemaal? ’s Nachts als Aart hier bij
mij slaapt, kan ik de geluiden heel goed thuisbrengen. Door het raam hoor ik
een vader op straat zijn dochter vragen: ‘Leg me uit waarom je huilt. Waarom?
Waarom huil je?’ Hij geeft haar geen gelegenheid om te antwoorden. Elk
toevallig gesprek van mensen die langs het huis lopen is meer informatie dan
waarin ik geïnteresseerd ben. Ondanks de hitte sta ik op en doe de ramen dicht.’
Wat zij niet
weet, maar de lezer wél, is dat de anonieme brief met het bericht over die
echtelijke ontrouw in feite van haar moeder kwam. Het boek eindigt dus gelukkig
niet in een tranenrijke verzoening en een nieuw begin met de kleindochters,
maar in de oncomfortabele en onbevredigende meerduidigheid die uit de
geciteerde passage blijkt. De moeder heeft, zoals de titel aangeeft, haar
dochter bemind zoals ze meende dat ze van haar moest houden, maar de
onzekerheid en twijfels blijven bestaan.
Waar geen enkele twijfel over
bestaat, al niet sinds de publicatie van haar eerste roman, is Hila Blums
talent om deze onzekerheid geloofwaardig en indringend te verwoorden, zoals een
paar citaten onder de vele illustreren:
Wanneer Lea voor het eerst een bril moet dragen:
‘“Een feestje is een
feestje,” zei Lea met de volharding van een bijziend kind en ik begreep hoe zij
eruit zou zien als ze dat zou zeggen met haar bril voor haar ogen. Ze was niet
eens zeven. Ik glimlachte naar haar. Het was verwarrend, alles wat ik zei of
deed voor haar bevatte een zekere mate van bedrog.’
Op bezoek bij een vriendinnetje
van Lea:
‘Anders
dan de voorafgaande jaren, waarin ik de moeders van alle vriendinnetjes van
mijn dochter kende, waren ze nu al dochters van een eeuwig heden en verbeeldden
ze zich dat ze uit het niets waren geschapen, dat ze zichzelf hadden verwekt.
Ze kwamen en gingen alleen, losten hun zaken met elkaar op, nog steeds
kinderen, maar hun schaduw behoorde al toe aan de vrouwen die ze zouden worden.’
Hetzelfde
thema komt terug aan het eind van de roman:
‘“Wat is er mis?” vraag ik. “Heb
ik te veel gepraat? Heb ik te snel geademd?”
“Hou op, mama, je
lijkt wel een klein kind.”
Ze is op een leeftijd gekomen waarop ze
alles alleen uitvindt, ook het volwassen worden.’
Hila Blum: Hoe je van je dochter
moet houden, De Bezige Bij, Amsterdam 2022, 267 p., ISBN 9789403166711.
Vertaling van Ech leëhov et bitcha door Hilde Pach. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan