Superieure soap uit de achttiende eeuw
De dikste Chinese roman is nu in z’n geheel in het Nederlands vertaald. De droom van de rode kamer is een autobiografisch geïnspireerde familiegeschiedenis, het levenswerk van Cao Xueqin, dat na zijn overlijden in 1763 afgemaakt werd door anderen. Dit zegt de auteur over zijn boek: ‘Hoewel
het voorname huis alles bij elkaar niet heel veel bewoners telde, waren het er
van hoog tot laag toch meer dan driehonderd, en ook al beleefden ze niet heel
erg veel, toch vonden er dagelijks wel tien of twintig gebeurtenissen plaats:
een wirwar waarin nauwelijks enige lijn te ontdekken valt die mij hier tot
leidraad kan dienen.’
Hoe introduceer je zo’n enorm boek? Hier een trailer: enkele wederwaardigheden van
Baoyu, telg van de vooraanstaande familie waarom het boek draait. Zo’n
samenvatting geeft iets van de plot weg. Maar dat kan niet echt een bezwaar
zijn, want in deze roman van 120 hoofdstukken er zijn nog tientallen andere
plots en meer dan vierhonderd andere personages.
De hoofdpersoon Baoyu is een
bijzondere knaap. Hij is namelijk geboren met in zijn mond een stuk glanzende
jade, dat bovendien dicht beschreven is. Baoyu doet verrassende uitspraken:
‘Meisjes zijn van water, jongens van modder. Als ik bij
meisjes ben voel ik me schoon en helder, helder, bij jongens voel ik me vies en
stinkend.’
De
roman ruimt veel plaats in voor Baoyu's dromen. Zo droomt hij dat hij door een
fee naar de Waanwereld van de Grote Leegte wordt geleid, waar hem verslag wordt
gedaan van twaalf hoogstaande vrouwen. Die vrouwen krijgen later elk een rol in
het boek. De fee wijdt Baoyu ook in in de geheimen van de seks. Als hij wakker
wordt, ontdekt hij tot zijn schrik dat zijn broek nat en plakkerig is. Kort
daarna voert hij met de dienstmeid Bekoring ‘de intieme handelingen uit waarin
de fee hem had onderwezen. Bekoring, die wel wist waarom Baoyu’s moeder haar
aan haar zoon had gegeven, keek er helemaal niet van op dat dit gebeurde.
Stiekem experimenteerde ze naderhand nog een keer met hem, gelukkig zonder dat
iemand hen betrapte.’
Als Baoyu op bezoek gaat bij zijn nichtje Baochai, ziet hij
dat zij een hanger met een jade steen draagt. Daarop staat: ‘Verlies me niet,
vergeet me niet, lang leven ligt je in 't verschiet.’ Die regels passen perfect
op wat op Baoyu’s eigen jade steen staat. Deze twee mensen lijken voor elkaar
bestemd. Maar er is een ander nichtje, Daiyu, door wie Baoyu gefascineerd is.
Zo begint een delicate, gespannen relatie tussen de drie jonge mensen. Baoyu is
overmoedig, Baochai bedachtzaam, Daiyu melancholisch. Baoyu is een romanticus.
Zijn voorliefde voor sentimentele literatuur deelt hij met Daiyu. Die kan hele
passages uit haar hoofd opzeggen. Baoyu noemt haar met literaire zwier ‘de
betoverende schone die stad en land ten onder doet gaan.’
Baoyu’s gedrag leidt tot
jaloezie. Zo gooit een jongen quasi per ongeluk een kaars om waarna het hete
vet op het gezicht van Baoyu druipt. Een tante koopt zelfs de diensten van een
oude vrouw om Baoyu te beheksen: ‘Baoyu schreeuwde het uit en sprong wel drie
voet de lucht in, hij begon wartaal uit te slaan, er was geen touw aan vast te
knopen. Hij kreeg een mes te pakken waarmee hij een einde aan zijn leven
probeerde te maken.’
Dan arriveren, op dit kritieke moment, een schurftige monnik en een manke
taoist. Ze herstellen de magische kracht van Baoyu's jade steen en redden hem
van de dood. De monnik, dezelfde die Baoyu bij diens geboorte uit de spirituele
naar de aardse wereld heeft gebracht, verzucht: ‘De tijd gaat snel in de
stoffelijke wereld, maar je hebt je banden met het aardse bestaan helaas nog
niet afgelegd. Niets aan te doen! Vroeger was je echt te benijden.’
De relaties van Baoyu’s
twee nichtjes wordt almaar gecompliceerder. Over zijn band met Daiyu zegt de
auteur: ‘Zo bekeken was het juist doordat ze zich zo goed in elkaar konden
verplaatsen dat ze steeds verder van elkaar weg raakten. Het kwam allemaal
doordat ze hun gevoelens altijd zo opkropten en zo'n moeite hadden hun
gedachten te uiten. Vanaf nu, beste lezer, zullen wij ons weer enkel richten op
de beschrijving van hun handelen, niet van hun gevoelens.’
Ook komt er almaar meer
jaloezie. Baoyu, zo beweert iemand tegenover diens vader, zou verantwoordelijk
zijn voor de zelfmoord van een dienstmeisje: ‘Baoyu heeft haar met zich mee
getrokken en geprobeerd haar te verkrachten. Toen dat niet lukte, gaf hij haar
een pak slaag, waarna het meisje in de put is gesprongen.’ De vader briest.
‘Met tranen van woede gaf hij een reeks bevelen: “Haal Baoyu! Haal een grote
stok! Haal touw om hem mee vast te binden!” [...] Waarna een van de bedienden
met een grote stok hem er minstens tien maal van langs gaf. Toch vond de vader
dat er nog niet hard genoeg geslagen werd, hij trapte de man met de stok ruw
opzij, rukte de stok uit zijn handen en deelde zelf nog eens tien onbarmhartige
slagen uit.’
Met
de fragiele Daiyu gaat het bergafwaarts. ‘De juffrouw is weer ziek geworden,'
zegt het dienstmeisje, ‘ze heeft de hele nacht slijm opgehoest, een hele
kwispedoor vol, en er zat bloed in.’ Maar Baoyu blijft verkikkerd op haar. Dat
is tegen de zin van de familie. Zijn moeder en tante smeden een plan. Baoyu
wordt voorgespiegeld dat hij Daiyu zal trouwen, met de sluier. ‘Toen de bruid
op het bed had plaatsgenomen, was het tijd om de sluier af te nemen. Uit
voorzorg waren zijn moeder en grootmoeder mee naar de kamer gegaan. Baoyu liep
naar zijn bruid toe en zei: “Gaat het goed met je, nichtje? Ik heb je al zo lang
niet meer gezien. Waar is dit gedoe met die sluier toch voor nodig?” Hij wilde
hem al oplichten - wat zijn moeder het koude zweet deed uitbreken - tot hij
zich bedacht. Hij wachtte even, kon zich toch niet bedwingen en lichtte de
sluier half op. Hij sperde zijn ogen wijd open. Hij dacht Baochai te zien, maar
kon het domweg niet geloven. Met zijn ene hand pakte hij een lamp om bij te
schijnen, met zijn andere wreef hij zijn ogen uit. Het was echt Baochai! Ze was
prachtig aangekleed en opgemaakt, hij zag haar zachte, ronde schouders, haar
lage wrong en de diep vallende haarpunten over de slapen; met haar schuchter
knipperende ogen en haast ingehouden adem was ze zo mooi als een lotusbloem
buigend onder dauwdruppels of als abrikozenbloesem vochtig van de mist.’ De
volgende dag blijkt dat op het moment dat Baoyu en Baochai huwden, Daiyu haar
laatste adem heeft uitgeblazen.
In het laatste hoofdstuk verlaat Baoyu het huis en keert
als een zwerver terug. Zijn vader vraagt geschrokken waarom hij er zo uitziet.
‘Voordat Baoyu iets kon zeggen, verschenen er ineens twee anderen, een
boeddhistische monnik en een taoist, die hem elk bij een arm pakten en zeiden:
“Je band met het aardse is ten einde, wat draal je hier nog?” En met die
woorden gingen ze, snel verdwijnend in de verte.’
Het verhaal van de roman is
bitterdroef, erkent de auteur. Hij eindigt met een vermaning voor de lezers:
‘Maar weet, u deelt dezelfde droom / dus lach niet om een anders wanen.’
Van de roman bestonden al twee Engelse, een Franse
en sinds 2007 ook een Duitse vertaling. De sinologen Mark Leenhouts,
Anne-Sytske Keijser en Silvia Marijnissen maakten een meeslepend verhaal van
deze eerste volledige Nederlandse versie. Ze vertaalden afhankelijk van het origineel
vlot (‘wat is dat voor een gedoe’) of vormelijk (‘waarom draal je nog’) of op
rijm (‘vergeet me niet / in ‘t verschiet’). Baoyu is China’s bekendste
romanfiguur en De droom van de rode kamer
geldt er als hét verhaal: poëtisch, magisch en realistisch. In de
Volksrepubliek leggen critici de nadruk op de ontmaskering van het feodale
systeem die de roman zou bieden. Veel Chinese studies benadrukken hoe spiritueel en gelaagd het werk is. Maar dat valt bij lezing wel mee: het is meer Upstairs Downstairs dan De gebroeders Karamazov. Twee monniken brengen aan begin en eind, en op diverse momenten gedurende het verhaal, bovenwereldse zaken in. Moeten we ze zien als spirituele krachten of eerder als een soort narren? Het narratief draait vooral om Baoyu als middelpunt van machinatie, erotiek, passie, gekte en huiselijk geweld -- ofwel superieure soap. Daardoor is China’s populairste roman zo universeel genietbaar.
Cao Xueqin: De droom van de rode kamer,
Athenaeum, Polak &
Van Gennep 2021, 2150 p. ISBN 9789025300883.
Vertaling van Hongloumeng door Mark Leenhouts, Anne-Sytske Keijser en Silvia Marijnissen. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan