Vertaald proza

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2021

Samuel Beckett: Mercier en Camier

door Elisabeth Francet

De essentie van existentie 

Het loopt al mis bij de afspraak aan de beuk waar Mercier (lang, pezig, baardig) en Camier (klein, gedrongen, krombenig) hun tocht zouden aanvatten.  Hoewel de twee zestigers elkaar van kindsbeen af kennen en dus min of meer weten wat ze aan de ander hebben, duurt het ontstellend lang eer ze tot een vergelijk kunnen komen over zelfs maar het startmoment van hun gezamenlijke reis. Eenmaal op pad, vorderen ze uiterst moeizaam. Beide heren koesteren tegengestelde wensen, gebaseerd op verschillende percepties van de werkelijkheid. Bovendien strooit aanhoudende regenval roet in het eten. 

Mercier en Camier
is de eerste naoorlogse roman van Samuel Beckett. De oorspronkelijk Franstalige versie van de roman, geschreven in 1946-'47, verscheen pas in 1970, een jaar nadat Beckett de Nobelprijs voor Literatuur ontving. De Engelstalige versie volgde nog eens drie jaar later. Op die laatste versie baseerde Jona Hoek zich voor de eerste Nederlandse vertaling, die onlangs verscheen bij Koppernik. Mercier en Camier wordt algemeen beschouwd als een voorstudie van Becketts meesterwerk Wachten op Godot.
 
Na andermaal een moeizaam overleg over het doel en de zin van hun queeste (de lezer zal die, heel beckettiaans, nimmer vernemen), komt het merkwaardige duo – ze lijken wel een absurdistische versie van Laurel en Hardy – dan toch in beweging, om meteen weer opgehouden te worden, 'toen de eerste regendruppels met een zekere oriëntaalse abruptheid neerkwamen'. Omdat hun paraplu stuk is, ziet het tweetal zich gedwongen een schuilhut op te zoeken, waar ze – hoe kan het anders – voor een derde maal overleggen. Ze beseffen dat ze als twee copulerende honden na de daad aan elkaar vastgeklonken zitten.
 
De raadselachtige reis van Mercier en Camier heeft op het eerste gezicht niets bijzonders. Ze worden niet geconfronteerd met vreemde volkeren of gebruiken, met andere talen, wetten of spijzen én ze beschikken over voldoende geld om zich op de been te houden. Toch maakt dat hun tocht er niet makkelijker op, want besluiteloosheid speelt hen voortdurend parten. De heren verliezen zich in nodeloos redekavelen over kleinigheden. Eerder dan hun eigen gedrag in vraag te stellen, wijzen ze de omgeving, de omstandigheden – met name de regen – aan als schuldigen. Achtereenvolgens spelen Mercier en Camier hun fiets, paraplu en rugzak kwijt, maar dat lijkt hen weinig te deren. Hoe minder ballast, hoe beter! Hun goede bedoelingen ten spijt, slagen ze er niet in doortastende beslissingen te nemen die hen dichter bij het in nevelen gehulde doel van hun tocht zouden kunnen brengen.
 
Samuel Beckett introduceert subtiel een derde personage (zijn alter ego?), als onzichtbare gezel en schepper van het duo. De verteller loopt met de reizigers mee, registreert hun doen en laten en sticht verwarring door nu en dan het woord te nemen en de acties en conclusies van het tweetal tussentijds samen te vatten. Becketts aparte techniek zorgt ervoor dat de lezer eveneens begint te denken als een eenheid, opgesplitst in twee tegengestelde delen, die dezelfde weg gaan, ieder voor zich en toch tezamen.
 
Tegen een onwerkelijk aandoende achtergrond van regen, maneschijn en stadsgemurmel, nemen de ergernissen toe en het tweetal valt ten prooi aan 'een duistere cascade van tobberijen'. Om beurten vervallen ze in wanhoop, om elkaar een minuut later hartstochtelijk in de armen te vallen. Hoewel ze allebei een steen in de schoen van de ander zijn, kunnen ze elkaar geen seconde missen. 'Elk erkent en ontkent de ander zonder resultaat'. Camier, de inventieve helft van het duo, moet Mercier, geplaagd door verlatingsangst, steeds vaker tot de orde roepen. Volgens Mercier mist Camier dan weer het vermogen om dingen in het juiste perspectief te zien. Hun eindeloze gekibbel, gestuntel, geweifel en wederzijdse afhankelijkheid werken danig op de lachspieren. De vraag is of ze op die manier ooit van elkaar verlost zullen raken.
 
Aan het eind van de eerste dag – ze zijn zelfs nog niet de stad uitgeraakt – slaat de twijfel toe. Zouden ze niet beter terugkeren? De duisternis blijkt aanvankelijk bevorderlijk voor hun queeste. Alleen in de kroeg, in een staat van volkomen beneveling, slagen ze erin met de grootste vrijheid te spreken en naar elkaar te luisteren, teneinde orde te scheppen in hun nabije toekomst. Het besef groeit echter dat het doel van hun reis ongewis zal blijven. 'Ik kan geen woord bedenken, zei Mercier, noch enige combinatie van woorden, om uit te drukken wat we in onze ogen trachten te doen.' Echt schot komt er dus niet in de reis.
 
Veel meer dan dat de een privédetective is, de ander ongelukkig getrouwd en beiden weleens van bil gaan met de prostituee Helen, komen we over de achtergrond en het verleden beider heren niet te weten. Mercier en Camier zijn contourloze personages, bijna elkaars schaduw. Nu en dan worden ze de aanwezigheid van de onzichtbare derde gewaar. Redetwistend over wie nu eigenlijk wie op sleeptouw neemt, sukkelen ze verder.
 
Tot hun groot jolijt vinden de heren de paraplu terug. Hoewel het ding al van meet af aan niet doet waarvoor het bedoeld is, hen beschermen tegen de regen, klampen ze zich eraan vast als drenkelingen aan een stuk wrakhout. Ze koesteren de illusie dat ze voorwaarts bewegen, maar lopen in werkelijkheid voortdurend heen en weer en in kringetjes in en om de stad. Ze verdrijven de tijd, meer niet. Beckett speelt een macaber spel met tijd, zingeving en banaliteit, zoals het leven zelf.
 
Net als Wachten op Godot begint en eindigt Mercier en Camier bij een boom, die mogelijk symbool staat voor vereniging en verval. Met het duo Vladimir en Estragon in Wachten op Godot, delen Mercier en Camier hun bindings- en verlatingsangst, hun gebrekkige geheugen, hun dwangmatige nood aan zingeving, hun dichterlijke inborst en hun extreme gemoedsschommelingen. Geen van hen heeft er een benul van wat ze nu eigenlijk staan of lopen te doen en welk doel de hele onderneming zou moeten dienen. Toch lijkt hun toekomst ervan af te hangen. Om de tijd te doden, spelen ze stompzinnige spelletjes. Het spel met de bolhoeden komt in beide werken voor en illustreert hoe de twee duo's ook aan elkaar het hoofd verliezen.
 
De personages en hun conversaties komen herkenbaar en toch bevreemdend over. Ze zijn tegelijk realistisch en surreëel, banaal en absurd. Hun gedrag ontbeert elke logica en hun belevingswereld biedt geen enkele houvast. Met chirurgische precisie ontleedt Beckett de taal van zijn personages in hun denkbeeldige wereld. Hij drijft het zelfs zover om de taal van hen los te fileren, wat een behoorlijk ontwrichtend effect heeft. De duo's lijken verloren te lopen in een kluwen van betekenissen. Beckett experimenteert met de hypothese dat taal zinledig wordt, uitdooft of zichzelf vernietigt, wanneer die loskomt van lichaam én geest.
 
Beckett lezen voelt geregeld aan als stuurloos dobberen op zee, met een stuk wrakhout als enige houvast. Voorts is het spartelen in golven van sublieme taal. Laat er echter geen misverstand over bestaan: achter Becketts mistige wereld en schimmige personages schuilt een heldere – zij het omcirkelende – visie op de essentie van het moderne bestaan, dat draait om zingeving en taal. Wat blijft er over, wanneer je regulerende taal en dwangmatige zingeving in een mensenleven wegneemt? Lees Beckett en er zal iets beginnen te dagen. Over de essentie van existentie bijvoorbeeld.
 
Samuel Beckett: Mercier en Camier, Koppernik, Amsterdam 2021, 152 p. Vertaling van Mercier and Camier door Jona Hoek. ISBN 9789492313478

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri