Het
tijdschrift Barbarber (dat van 1958
tot 1971 verscheen) geldt als een monument in de geschiedenis van de
Nederlandse letteren. Het blad begon als een soort van grap van enkele
studenten, een reactie op de al te grote ernst en grootspraak van de toenmalige
literaire scène. Zij richten een ‘tijdschrift voor teksten’ op, dat zich
nadrukkelijk ver wilde houden van de prestigieuze literatuur, maar plaats bood
voor allerlei teksten: moppen, lijstjes, vondsten maar ook speciaal voor het
blad geschreven teksten. Vooral bekend werden de vele ‘ready-mades’, het
literaire equivalent van het beroemde fietswiel van Marcel Duchamp: teksten die
niet werden geschreven maar ‘ontdekt’ in de werkelijkheid en in de context van Barbarber een andere functie kregen.
Wat begon als
een studentenblad, werd al gauw een echte rage. Dat lag aan het type teksten
dat Barbarber publiceerde, maar ook
aan het volstrekt aparte, smalle en hoge formaat van het tijdschrift. Iedereen
begon teksten in te sturen, ook tal van gevestigde dichters (onder wie een
aantal voormalige Vijftigers die gaandeweg voor een meer toegankelijke vorm van
literatuur te vinden waren). Barbarber
kreeg daardoor veel aanzien in de literaire wereld: het werd voortaan
uitgegeven door Querido, er kwam een heuse reeks Barbarberpublicaties, en het
blad ging de geschiedenis in als baanbrekend voor het Nieuw-realisme. Dat
belang werd nog eens onderstreept door bloemlezingen en een laattijdig
monumentaal Barbarberboek.
De jongens van Barbarber
besteedt vooral aandacht aan die geschiedenis. Toef Jaeger kreeg immers toegang
tot het immense archief van het tijdschrift (via de medewerking van wijlen K.
Schippers). Dat materiaal vormt, samen met de afleveringen van het blad, het
uitgangspunt voor dit fraaie boek. De opbouw is chronologisch, vanaf de
stichting van het gloednieuwe tijdschrift tot de haast onopgemerkte opheffing
ervan, de aanpak vooral anekdotisch. Op basis van de correspondentie heeft
Jaeger immers tal van frappante verhalen kunnen reconstrueren, die een fraai beeld
ophangen van het onconventionele blad. Haast terloops corrigeert zij daarbij
een aantal misverstanden van de literatuurgeschiedenis, onder meer de zogenaamd
polemische opstelling van deze jongeren tegenover de experimentele poëzie. Ook
de mythe als zou het tijdschrift vooral op improvisatie berusten, verdient
enige nuancering. Uit het essay van Jaeger komt vooral naar voren hoe de
belangrijkste redacteurs een vrij goed beeld hebben van wat hen voor ogen staat
maar vooral hoe ze een zelfde visie op muziek, film en literatuur delen. Veel
van die passies hebben trouwens hun neerslag in Barbarber gekregen; denk maar
aan de talrijke verwijzingen naar films (zoals Laurel en Hardy) of naar
jazzmuziek.
Tegelijk
staat dat groepsgevoel (dat, blijkens de ondertitel, nogal jongensachtig is) de
individuele accenten van de redacteurs niet in de weg. Schippers en Bernlef
zijn twee van de drie spilfiguren (de derde, Brands, heeft meer zijpaden
bewandeld dan de eigenlijke literatuur) en gaandeweg ontwikkelen ze hun eigen
fascinaties. Dat geldt nog meer voor allerlei figuren die rond Barbarber
zwerven, van C. Buddingh’ tot Jan Hanlo of Leo Vroman. Ook zij komen hier voor
het voetlicht, vooral via hun toch wel merkwaardige correspondentie met de
redactie en hun inzendingen. Op die manier wordt de kroniek van het eigenlijke
tijdschrift (met de opeenvolgende nummers, de wisseling van uitgever en de
themanummers) gecombineerd met allerlei anekdotes en een bijzonder visie op de
relatie tussen literatuur en werkelijkheid: speels maar tegelijk ook bijzonder
ernstig en filosofisch-diepgaand.
Net hierin ligt overigens de belangrijkste beperking van
dit boek. De geschiedenis ‘rond’ Barbarber wordt hier weliswaar helder
en vernieuwend in perspectief geplaatst, maar de literair-historische bijdrage
van het tijdschrift blijft toch wel onderbelicht. Daarvoor ontbreekt het deze
kroniek aan omkadering en systematiek. Dat geldt nog meer voor de artistieke
context van de neo-avant-garde, die essentieel is om het fenomeen Barbarber
te begrijpen. Dat alles is duidelijk werk voor latere onderzoekers, maar met
dit fraaie boek krijgen zij veel materiaal aangereikt. En voor de liefhebbers
van fijne literatuur is hier een verzameling uitmuntende citaten en teksten die
doen verlangen naar een hernieuwde kennismaking met het blad en zijn coryfeeën.
Toef Jaeger: De jongens van Barbarber. Hoe een
vriendschap het literaire landschap veranderde, Querido, Amsterdam 2021, 320 p.
: ill. ISBN 9789021406466.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan