Vertaald proza

BOEKEN NR. 5, MEI 2021

Olli Jalonen: De hemelproef

door Herman Jacobs

Twee verschillende waarheden  

De echt eenzame eilanden oefenen kennelijk grote aantrekkingskracht uit op schrijvers. Weinig auteurs die wérkelijk voet aan wal gezet hebben op, bijvoorbeeld, Grande Terre, Tristan da Cunha of Sint-Helena en er vervolgens nooit over hebben geschreven. Jean-Paul Kauffmanns boek Kerguelen, over het Franse terre australe et antarctique, dat ook al genoemd wordt in Edgar Allan Poe’s Het reisverhaal van Arthur Gordon Pym, moet ik nog lezen, het werkelijk te dikke Tristan da Cunha van de Oostenrijker Raoul Schrott is niettemin bij vlagen een fascinerend en aangrijpende roman – en over Sint-Helena zijn uiteraard, in verband met Napoleon Bonaparte, bibliotheken volgeschreven.
 
Olli Jalonen bezocht Sint-Helena in 1989. Ook hij is niet bestand gebleken tegen de fascinatie die het eiland kennelijk toch opwekt, want hij situeerde er (de eerste helft van) zijn erg mooie en spannende roman Taivaanpallo (letterlijk ‘De hemelkogel’; in pallo is ons woord ‘bal’ te herkennen), drie jaar geleden in Finland gepubliceerd, prompt bekroond met de Finlandiaprijs, een van de grootste literaire prijzen van het land, en nu in het Nederlands vertaald als De hemelproef.
 
Het boek is een avonturen-, ideeën- en ontwikkelingsroman in één, kom daar nog eens om. En geen Napoleon te bekennen, gelukkig, want het speelt in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw, en de beroemde Europeaan die hier zijn opwachting maakt, is niet de Franse keizer maar de astronoom, natuur- en wiskundige Sir Edmond Halley. Die bezocht het eiland inderdaad in 1676-’77 en zette er een sterrenobservatorium op, om de zuidelijke hemelsfeer in kaart te brengen.
 
Het verhaal wordt verteld door de halfwees Angus uit Deadwood, zoon van ouders die na de grote brand van Londen in 1666, zoals honderden anderen, totaal berooid hopen op het eiland een nieuw bestaan te kunnen opbouwen. Zijn vader komt bij een ongeval om het leven als de jongen nog heel klein is. Het begint een jaar nadat Halley (en niet Hawley, zoals Angus aanvankelijk denkt) weer van het eiland is afgereisd, 1679 (met de belofte dat hij Angus nog weleens zal komen halen, als die wat groter is). Angus is dan negen, en heeft van Halley de opdracht gekregen de sterren te observeren, én diverse vogelsoorten op het eiland te tellen. De dominee van het vlek op het eiland waar de jongen woont met zijn moeder, oudere zus en twee nog heel kleine broertjes, de rechtschapen Martin Burch, leert de intelligente Angus lezen. Jaren later, als Angus bijna veertien is, en intussen door de inspanningen van de dominee maar vooral toch door zijn eigen vindingrijkheid en moed erin is geslaagd naar Engeland terug te keren, Halley op te sporen en door hem als leerjongen in dienst is genomen, bedenkt hij: de dominee heeft me leren lezen, maar meneer Halley leert me denken.
 
‘Hij geeft me op net zo’n manier les als meneer de dominee, maar de grote zekerheden zijn niet dezelfde. De lessen van meneer de dominee draag ik nog altijd met me mee, maar nu komen die van meneer Halley erbovenop en beginnen die laatste waarachtiger te lijken. Het is zwaar om twee verschillende waarheden in me te hebben en ze allebei te willen geloven en gehoorzamen. Ik weet niet waarom dat zo akelig schuurt, ik denk er steeds weer over na, maar het wordt me nooit helemaal duidelijk.’
 
Geloof en wetenschap kortom, het begin van de moderne wetenschap en de eerste aanzetten van de verlichting – maar explicieter dan in het citaat hierboven wordt een en ander (gelukkig) niet gemaakt: dit is een roman, goed, onder meer een ideeënroman, maar geen exposé, Jalonen heeft er geen sjabloonmatige invuloefening van gemaakt.
 
Wat het verhaal zo aansprekend maakt is dat de intellectuele uiteenzettingen ingebed worden in de belevingswereld van de zowel heel slimme als zeer zintuiglijke Angus, wiens toon Jalonen heel mooi weet te treffen (geen faux naïf hier, maar hier is ook geen vermomde volwassene aan het woord, wat je zo vaak ziet bij schrijvers die een kind als verteller gebruiken – werkelijk heel mooi gedaan), en in de toch wel schokkende context van een nog bepaald niet overgeïntellectualiseerde, brute, ruwe, zeg maar gerust wrede wereld. Voor een eenentwintigste-eeuws gemoed is het even schrikken hoe vanzelfsprekend zowel fysiek als psychisch geweld destijds nog gevonden werd, wat zich op velerlei manieren openbaart – om nu alleen maar de volgende aan te stippen: de godsdiensttwisten tussen katholieken en protestanten zijn ook naar het minuscule Sint-Helena overgewaaid, vrouwen hadden heel wat minder over hun eigen leven te vertellen dan nu, en het welhaast letterlijk vertrappen van mensen uit lagere sociale klassen was aan de orde van de dag...
 
Maar wat een triomf is het dan voor de kleine, maar taaie Angus, opgegroeid in de onderlaag van de samenleving, als hij, op een expeditie naar de Mount Snowdon in Wales waar hij Halley en diens assistent Clarke bij begeleidt, wél mee kan naar de top met zijn beschermheer, terwijl de ronduit nare Clarke (een type dat zich een jaar of 250 later zeer in zijn sas zou hebben gevoeld in een bruin of een zwart hemd, kun je niet nalaten te denken), die de jongen eerder buitengewoon onplezierig heeft behandeld, het moet opgeven. Het is ook op de top van die berg, meteen ook het slot van de roman, dat Angus de zéér oplettende Halley vertelt over een, zonder dat de jongen zich dat helemaal bewust is, buitengewoon interessante wetenschappelijke proef die hij, Angus, een tijdje tevoren blijkt te hebben gedaan (en die het boek zijn titel heeft gegeven).
 
Deze Hemelproef is het eerste deel van een tweeluik. Laten we hopen dat ook dat tweede deel vertaald zal worden: ik heb het met groot genoegen en geboeid gelezen.
 
Olli Jalonen: De hemelproef, Mozaïek, Utrecht 2021, 461 p. ISBN 9789023959502. Vertaling van Taivaanpallo door Sophie Kuiper. Distributie door VBK België  

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri