Poëzie

BOEKEN NR. 3, MAART 2021

Joost Zwagerman: Verzamelde gedichten

door Dirk De Geest

Met het overlijden van Joost Zwagerman in 2015 verdween niet alleen een van de meest productieve auteurs en spraakmakende stemmen van de jaren daarvoor, ook een belangwekkend dichter bleef voortaan zwijgen. Het enorme succes van Zwagermans romans en zijn essays en columns had ertoe geleid dat zijn poëtische werk wat in de schaduw was gaan leven. Geheel ten onrechte, want deze verhoopte Verzamelde gedichten laten zien wat voor een uniek dichter Zwagerman is geweest.   

Zwagerman maakte van bij het begin van zijn loopbaan indruk als woordvoerder van de Maximalen, een nogal luidruchtige dichtersgroep die fulmineerde tegen alle huiselijkheid maar ook tegen de taalzuiveraars die de taal zoveel mogelijk zochten te abstraheren en te ontdoen van zogenaamde bijkomstigheden. Daartegenover stelde Maximaal een poëzie die even baldadig wilde zijn als de legendarische Vijftigers en die de vertolking wilde zijn van de hectische eigen tijd, met invloeden uit de populaire cultuur in plaats van zich uitsluitend terug te plooien op de groten uit de literaire traditie. De beweging van de Maximalen hield maar een paar jaar stand, maar leverde wel een aantal toonaangevende figuren uit die sindsdien een belangwekkende oeuvre hebben geschreven: Zwagerman en Boskma allereerst, maar ook K. Michel, Frank Starik en René Huigen.
 
Zwagermans poëtische debuut, Langs de doofpot (1987), ademt helemaal die rebelse, losgeslagen atmosfeer. De dichter kiest voor een caleidoscoop aan beelden die de moderne tijd in zijn vluchtigheid en zijn diversiteit laten zien; vaak leidt dit tot strofen met een opsommend karakter, alsof de gretige blik zich niet kan inhouden. Het lijkt wel een kind in een snoepwinkeltje. Dat programma van maximale openheid in de wereld wordt ook vertaald in poëticale termen. De dichter laat zich kritisch uit over minimalisten, grootsprakerige dichters en taalfetisjisten, maar doet dat bewust op een groteske, haast hilarische wijze. Dichten staat voor hem niet langer gelijk met mediteren of prutsen aan woordjes, maar met werken, het gras afmaaien, boodschappen doen in de hectische reële wereld.  
 
Die terugkeer van de dichter naar de wereld kan echter niet verhinderen dat het uiteindelijk om een talige wereld blijft gaan. Zwagerman is zich bewust van de mogelijkheden en de beperkingen van de taal, en in feite kan men zijn werk lezen als een staalkaart van retorisch vernuft. Dat blijkt met name uit zijn prachtige bundel liefdesgedichten De ziekte van jij (1988). De dichter exploreert er de liefde als een ziekte, een verslaving en een roes, een ervaring die tegelijk de mens totaal opslorpt en fundamenteel onmogelijk blijkt. Die complexe en vaak tegenstrijdige beleving wordt opgeroepen in een overvloed van fragmenten die evenveel taalspelen tevoorschijn toveren.
 
Tegenstrijdigheid en complexiteit zijn inderdaad de keerzijde van wat Zwagerman voor ogen staat. Wie zich vergaapt aan de veelheid en de overdaad krijgt het ongemeen moeilijk om alles nog samen te denken. Het leidt tot een soort van bipolaire dichtpraktijk. Aan de ene kant is er de barokke dichter die lange lijsten geeft van indrukken en observaties. Aan de andere kant is er de dichter die snakt naar begrenzing en orde, die zelf ook op zoek gaat naar een abstractere interpretatie van die ongrijpbare werkelijkheid. Het is een spanning die het dichterschap van Zwagerman in steeds sterkere mate beheerst. De magistrale bundel Roeshoofd hemelt (2005) laat die tweespalt letterlijk zien. De hoofdpersoon Roeshoofd gaat ten onder aan de moderne wereld die hij niet kan vatten, wat uitgedrukt wordt in lange episch-lyrische fragmenten. In een psychiatrische instelling probeert hij die waanzin vergeefs te counteren en te controleren in de strakke sonnetvorm.
 
De laatste bundels van Zwagerman laten daarentegen toch een zekere verstilling zien. Het dichterlijke ik gebruikt er het alibi van de kunstgeschiedenis om vrij intimistische en ongemeen openhartige verzen te schrijven als commentaar op uiteenlopende kunstwerken. In die verzen is er sprake van stilte, een uitgepuurde ervaring, een haast religieuze beleving van het sublieme en vooral het verlangen naar onthechting. Het is verleidelijk om deze teksten, in het licht van Zwagermans zelfgekozen dood, te lezen als vooruitwijzingen naar dat einde, maar zo’n biografische lectuur is toch bijzonder tendentieus. Toch valt vooral in Wakend over God, dat postuum verscheen, het verlangen op naar afwezigheid dat gekoppeld wordt aan een communicatie met God. Dat is hier echter niet meteen de God van een of ander religieus geloof maar een gesprekspartner die in alles het Andere belichaamt.
 
Het was een daad van rechtvaardigheid vanwege de uitgever om deze Verzamelde gedichten uit te brengen. Voor lezers wordt het nu echt mogelijk om kennis te maken met de intrigerende en belangwekkende poëzie van een literaire duizendpoot zoals de Nederlandse literatuur er maar enkele heeft gekend. Bovenal verschijnt Zwagerman hier als een begenadigd taalmeester, als iemand die het woord en het ritme van onze taal tot in de poriën heeft ervaren en daarvan enthousiast getuigenis aflegt. Een klassiek dichter van onze tijd heeft daarmee gesproken.  
 
Joost Zwagerman: Verzamelde gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam 2020, 391 p. ISBN 9789029540766. Distributie L&M Books 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri