De kant van de natuur
Vier huizen rondom een fontein in
de schaduw van een berg: het Provençaalse gehucht Bastides Blanches, nabij
Manosque, telt dertien inwoners inclusief dorpsgek. De wind snijdt er als een
scheermes. De stad is ver, de wegen zijn slecht begaanbaar. Janet, de
dorpsoudste, ligt ziek te bed. Bij het washuis klinkt het gezang der vrouwen,
terwijl de mannen aan de fontein onder de oude eik verzamelen, voor hun
dagelijkse, eigenhandig gebrouwen absint.
Janet ijlt. Kaarsrecht als een
boomstronk, met één geopend, fonkelend oog, ligt hij onder de lakens en trekt
denkbeeldige slangen uit zijn vingers. De oude man heeft een beroerte gehad.
Zijn schoonzoon Gondran probeert hem te kalmeren, maar Janet blijft tieren. De
dokter komt en vertrekt met de mededeling: 'Weet u, het is niet de moeite me
terug te laten komen. Het zal zijn natuurlijke beloop hebben; er is niets aan
te doen.' De mannen installeren Janet naast de haard. De woorden wellen
onophoudelijk uit zijn mond op en razen als een ziekte over de dorpelingen
heen.
In
aardse, poëtische, beeldrijke taal, met kordate pennenstreken roept de Fransman
Jean Giono (1895-1970) in Heuvel de dreiging der natuurkrachten op.
Angst ontketent zich wanneer de natuur bezit neemt van een groep mensen.
Indrukwekkend verzinnebeeldt Giono de ontzetting van de mens in confrontatie
met zijn nietigheid en verlies van controle.
De wind fluit rond de Bastides,
de bossen dansen. Flarden onweer trekken voorbij, de vrouwen halen hollend de
was binnen. De volgende dag vallen de zonnestralen in een lege lucht. Er hangt
een vreemde stilte. 'Net alsof er iets vandoor gegaan is.' Janet waarschuwt
vanuit zijn ziekbed: 'Zo begon het een andere keer ook'.
Gondran gaat op verkenning; hij
loopt langs de heuvels en door bergengtes waar de rotsen gezichten hebben van
'half affe mannen'. De boomgaard ginder beneden ziet eruit als 'huiduitslag
tussen het kreupelhout'. Een hagedis nadert met bruuske sprongen. Op slag is
Gondran één brok geweld. 'Hij wil het overheersende dier zijn, het dier dat
doodt.[…] De spade daalt neer.' Gondran kijkt naar de dode hagedis. 'Het idee
dat de aarde een levend wezen was, een lichaam, zwelt in hem aan, als een
storm. Het doet al zijn redelijkheid teniet.'
Rond een fles absint
beraadslagen de mannen. Er werd een zwarte kat gesignaleerd en de fontein is
gestopt met stromen. Janet orakelt als een holle steen, waar de wind doorheen
waait: 'Jullie zijn verloren.' De mannen laden hun geweren en barricaderen hun
huizen. Dan springt Gagou, de dorpsgek tevoorschijn, 'met bungelende armen en
zijn hoofd naar voren, als een dansende marmot'. Wanneer de duisternis valt,
danst Gagou het dorp uit, de helling op. De mannen besluiten hem te volgen
tijdens een nachtelijke tocht.
'De maan maakt van Gagou een vreemd wezen.' Hij neemt de
ineengedoken houding van een dier aan en loopt de helling op. De mannen
aarzelen. 'Sinds de cholera gebeuren er daarboven dingen waar je maar beter
verre van kunt blijven.' De gedachte aan water drijft ze voort.
'En dan zien ze het.'
'Het ergste is
dat het in de hersenen begint […] waar niemand in kan kijken, waar het kwaad
ongezien zijn gang kan gaan.' 'Zolang we verenigd zijn, kunnen we het winnen,'
denken de mannen. 'Een takkenbos is moeilijk te breken'. Janet waarschuwt voor
'de grote kracht van de dieren, de planten en de stenen' en spreekt dreigend:
'De aarde is niet voor jou alleen gemaakt'.
De dorpelingen zijn verworden
tot een groot vormeloos lichaam dat bang is. Ze smeken de oude Janet om raad,
maar hij lijkt aan de kant van de natuur te staan, tegen hen. Hij ligt erbij
als een heuvel onder de lakens, schijnbaar roerloos en onaangedaan maar
inwendig ziedend en kolkend.
Dan gebeurt het.
Pertinente vragen rijzen na
lezing van deze uiterst actuele roman: wat als de ellende voorbij en het leed
geleden is, wanneer schuldigen aangewezen en onschadelijk gemaakt zijn en het
normale leven zich herneemt? Hebben de dorpelingen iets geleerd uit wat hen
overkwam? Is hun houding tegenover de natuur veranderd?
Vertaalster Kiki Coumans leverde
fantastisch werk met dit eerste deel van de Pan-trilogie, een eerbetoon aan de
god van de natuur, waarin de pacifist Giono zijn geboortestreek de Provence
bezingt. Een beklijvend pleidooi voor een terugkeer naar de natuur.
Jean Giono: Heuvel,
Vleugels, Bleiswijk 2020, 160 p. Vertaling van Colline door Kiki Coumans. ISBN
9789493186057
deze pagina printen of opslaan